
Полная версия
A Polyglot of Foreign Proverbs
De jonge raven zijn als de oude gebeit. The young ravens are beaked like the old.
De kaars die voor gaat die licht best. The candle that goes before gives the best light.
De kap maakt de monnik niet. It is not the cowl that makes the friar.
De keel kost veel. The maw costs much.
De kleederen maken den man. Clothes make the man.
De kleine dieven hangt men, de groote laat men loopen. We hang little thieves, and let great ones escape.
De koe weet niet waar haar de staart toe dient, voor dat zij die kwijt is. The cow does not know the value of her tail till she has lost it.
De kruik gaat zo lang te water dat zij eindelyk breekt. The pitcher goes so long to the well that it breaks at last.
Dek toe den pot, daar is aal in. Cover up the pot, there’s an eel in it.
De kwade schuwt het licht, gelijk de duivel het kruis. The wicked shun the light as the devil does the cross.
De liefde begint eerst met zich zelven. Charity begins at home.
De mensch wikt, maar God beschikt. Man proposes, God disposes.
De monnik preekte dat men niet stelen mogt, en hij zelf had de gans in zijne schapperade. The monk preached against stealing, and had the goose in his larder. (The friar preached against stealing, and had a pudding in his sleeve.)
De morgenstond heeft goud in den mond. The morning hour has gold in its mouth.
De mug vliegt zoo lang om de kaars, tot dat zij zich brandt. The fly flutters about the candle till at last it gets burnt.
De muuren hebben ooren. Walls have ears.
Den behoeftige is de schaamte onnut. Bashfulness is of no use to the needy.
De nood doet een oud wijf draven. Need maketh the old wife trot.
Den rook ontvlugtende valt hij in ’t vuur. Escaping from the smoke he falls into the fire.
Den slapende wolven loopt geen schaap in den mond. No sheep runs into the mouth of a sleeping wolf.
De olie is best in het begin en de honig op het einde, maar in het midden dient de wijn. Oil is best at the beginning, honey at the end, and wine in the middle.
De oogen zijn groter dan de buik. The eyes are bigger than the belly.
De open deur roept den dief. The open door invites the thief.
De paarden achter den wagen spannen. To harness the horses behind the cart. (To put the cart before the horse.)
De pot verwijt den ketel, dat hij zwart is. The pot upbraids the kettle that it is black.
Der bedelaren hand is eene bodemlooze mand. A beggar’s hand is a bottomless basket.
De rijken vreten de armen en de duivel vreet de rijken, zoo worden allen gevreten. The rich devour the poor, and the devil devours the rich, and so both are devoured.
De rozen vallen af, maar de doornen blijven over. Roses fall, but the thorns remain.
De schoone veêren maaken den schoonen vogel. Fine feathers make fine birds.
De sikkel in eens anders koorn slaan. To hang your sickle on another man’s corn.
De stille zeug eet al den draf op. A still sow eats up all the draff.
De splinten in eens anders oog zien en de balk in zijn eigen niet. To peer out the mote in another’s eye and not the beam in your own.
De tijd brengt rozen. Time brings roses.
De tijd die voorbij is en komt niet weer. Time past never returns.
De tijd gaat, de dood komt. Time goes, death comes.
De tijd is aan God en ons. Time is God’s and ours.
De tijd wischt alles uit. Time destroys all things.
Deugd bestaat in de daad. Virtue consists in action.
De uitkomst zal het leeren. The proof of the pudding is in the eating.
De vogel is geern daar hij gebroed is. Where the bird was hatched it haunts.
De vorsch huppelt weder in de poel, zat hij ook al op een gulden stoel. The frog will jump back into the pool, although it sits on a golden stool.
De vrucht valt niet ver van den stam. The fruit falls not far from the stem.
De waarheid is eene dochter van den tijd. Truth is the daughter of time.
De wereld is een schouwtooneel; elk speelt zijn rol en krijgt zijn deel. The world’s a stage; each plays his part, and takes his share. (The earliest collection in which we find this Shakspearean proverb is Winschooten’s Seeman, Leyden, 1681.)
De wereld wil bedrogen zijn. The world likes to be cheated.
De woorden zijn goed, zei de wolf, maar ik kom in ’t dorp niet. The words are fair, said the wolf, but I will not come into the village.
De zee en de visschen verzwelgen. To swallow both sea and fish.
De zee met sponsen opdroogen. To wipe up the sea with a sponge.
De ziekten komen te paard, en gaan te voet weêr heen. Sickness comes on horseback and departs on foot.
De zotten maken de feesten en de wijzen hebben de geneugten. Fools make feasts and wise men eat them.
Die aan den weg timmert, heeft veel berechts. He that buildeth upon the highway hath many advisers.
Die aan God geen woord houd, houd geen woord aan menschen. Who don’t keep faith with God won’t keep it with man.
Die bij kreupelen woont, leert hinken. He that lives with cripples learns to limp.
Die de honig wil uithalen moet het steken der bijen ondergaan. He who would gather honey must brave the sting of bees.
Die de duivel op zijn hals haalt, moet hem werk geven. He that has the devil on his neck must find him work.
Die de gemeente dient, dient eenen kwaden heer. Who serves the public serves a fickle master.
Die de kern wil hebben moet de dop kraken. He that would have the kernel must crack the shell.
Die de schande niet ontziet, komt niet tot eer. Who fears no shame comes to no honour.
Die de spraak kent, komt overal te regt. Who knows the tongues is at home everywhere.
Die de wereld wel beziet, men zag nooit schoonder niet. He that well considers the world, must own he has never seen a better.
Die een ander jaagt zit zelfs niet stil. He that chases another does not sit still himself.
Die een boer bedriegen wil, moet een’ boer medebrengen. He who would cheat a peasant must take one with him.
Die een goude poorte wil maken, breng er elken dag een nagel. He that would make a golden gate, must bring a nail to it daily.
Die een hond smijten wel vind ras een knuppel. Who wants to beat a dog, soon finds a stick.
Die een hoofd van boter heeft moet bij geen’ oven komen. He that hath a head of butter must not come near the oven.
Die een kwaad wijf heeft, diens hel begint op d’aarde. Who has a bad wife, his hell begins on earth.
Die eens steelt is altijd een dief. Once a thief always a thief.
Die eerst komt, die eerst maalt. Who comes first, grinds first.
Die eieren hebben wil, moet der hennen kakelen lijden. He that will have eggs, must bear with cackling.
Die geboren is om te hangen, behoeft geen vrees te hebben van verdrinken. He that’s born to be hanged will never be drowned.
Die goede dagen moede is, die neme een wijf. Whoso is tired of happy days, let him take a wife.
Die heden was een ridder, word morgen wel een bidder. Who to-day was a haughty knight, is to-morrow a pennyless wight.
Die heden wat spaart, morgen wat heeft. He that spares something to-day will have something to-morrow.
Die hem zelf kittelt, lacht als hij wil. He that tickles himself, may laugh when he will.
Die het geluk heeft leidt de bruid ter kerk. He that has the luck leads the bride to church.
Die het in het vuur verloren heeft, moet het in de asch zoeken. What is lost in the fire must be sought in the ashes.
Die iets vindt eer ’t verloren is, sterft eer hij ziek is. He that finds something before it is lost, will die before he is sick.
Die in een kwaad gerucht komt, is half gehangen. He that hath an ill name is half hanged.
Die jaagt met katten, en vangt maar ratten. Whoso hunteth with cats will catch nothing but rats.
Die jocken wils, moet jocken verstaan, ’t is anders beter ongedaan. He that would jest must take a jest, else to let it alone were best.
Die kaatsen wil, moet den bal verwachten. He that plays at racket must watch the ball.
Die kan lijden en verdragen, vind zijn vijand voor zijn voeten geslagen. He that can be patient finds his foe at his feet.
Die keur heeft, heeft angst. He that has a choice has trouble.
Die komt ongeroepen gaat weg ongedankt. He that comes unbidden goes unthanked.
Die kruipt en valt niet. He that creepeth falleth not.
Die laag blijft kan niet hard vallen. He that abideth low cannot fall hard.
Die maar een oog heeft bewaar dat wel. Who has but one eye must take good care of it.
Die met den duivel ingescheept is, moet met hem overvaren. He that is embarked with the devil must sail with him.
Die met gouden wapens vecht, heeft altijd het beste regt. They who fight with golden weapons are pretty sure to prove their right.
Die met honden te bed gaat, staat met vlooijen weder op. He who goes to bed with dogs will get up with fleas.
Die met wolven omgaan wil, moet mede huilen. He that lives with wolves, must howl with wolves.
Die mij geeft, die leert mij geeven. Who gives to me, teaches me to give.
Die mild is, geeft zich rijk; de gierigaard neemt zich arm. The generous man enriches himself by giving; the miser hoards himself poor.
Die niet oppast ziet zijn geld niet wassen. Who watches not catches not.
Die niet te raden is, is niet te helpen. He that will not be counselled cannot be helped.
Die op borg geeft, verliest zijn goed en zijn vriend. Who ventures to lend, loses money and friend.
Die op de zee is heeft de wind niet in zijn handen. He that is at sea has not the wind in his hands.
Diepe zwemmers, hooge klimmers ziet men zelden op bed sterven. Deep swimmers and high climbers seldom die in their beds.
Die schuld ontkent, schuld bekent. Who excuses, accuses.
Die te goed is, wordt van de boozen verongelijkt. Who is righteous overmuch is a morsel for the Old One.
Die te veel onderneemt, slaagt zelden. Who undertakes too much, succeeds but little.
Die ’t klein versmaad is ’t groot niet waard. He that despises the little is not worthy of the great.
Die van den hond gebeten is, moet van hetzelfde haar daaropleggen. He that is bitten by a dog must apply some of its hair.
Die van verre komt heeft goed liegen. They who come from afar have leave to lie.
Die veel dienstboden heeft, die heeft veel dieven. Who has many servants has many thieves.
Die veel dingen te gelijk doet, doet er zelden een goed. Who undertakes many things at once seldom does anything well.
Die veel hoort, hoort veel liegen. He that hears much, hears many lies.
Die verkoopt hoeft maar een oog, die koopt hoeft er hondert. Who buys wants a hundred eyes, who sells need have but one.
Die voor de bladeren bang is, moet niet in het bosch gaan. He who is afraid of leaves must not go into the wood.
Die voor een ander borg blijft, betaalt voor hem. He who is surety for another, pays for him.
Die vuur begeert, die zoek ’t in de assche. Who wants fire, let him look for it in the ashes.
Die vuur wil hebben moet de rook lijden. He that will have fire must bear with smoke.
Die wel bemind kastijdt zijn kind. He that loves his child chastises him.
Die wil wandlen achter land, neme vrij zijn beurs ter hand. He who would travel through the land, must go with open purse in hand.
Die zich zelven honig maakt wordt van de bijen opgegeten. He who makes himself honey will be eaten by the bees.
Die zijn gat brand, moet op de blaêren zitten. He who burns his posteriors must sit on blisters.
Die zonder den waard reekent, reekent kwaalijk. Who reckons without his host must reckon again.
Die zwijgt bewilligt. Silence gives consent.
Distels en doornen steken zeer, maar kwade tongen nog veel meer. Thistles and thorns prick sore, but evil tongues prick more.
Dochters moeten wel gezien maar niet gehoord worden. Daughters may be seen but not heard.
Dochters zijn broze waren. Daughters are brittle ware.
Doe raad voor ’t kwaad, eer ’t verder gaat. Take counsel before it goes ill, lest it go worse.
Domines komen om je wijn, en officiers om je dochters. Dominies come for your wine, and officers for your daughters.
Doode honden bijten niet. Dead dogs don’t bite.
Door wind en stroom is goed stuuren. It’s good steering with wind and tide.
Dreigers vechten niet. All threateners don’t fight.
Drie vrouwen en eene gans maken eene markt. Three women and a goose make a market.
Dwalen is menschelijk. To err is human.
Dwazen zijn vrij in alle landen. Fools are free all the world over.
E
Een aap blijft een aap, al draagt hij een gouden ring. An ape’s an ape, though he wear a gold ring.
Een aap, een paap, en eene weegluis, zijn drie duivels in één huis. An ape, a priest, and a louse, are three devils in one house.
Een arbeider is zijn’ loon waardig. The workman is worthy of his hire.
Een bedreigd man leeft zeven jaren. A threatened man lives seven years.
Een blind man schiet somtijds wel een kraai. A blind man may sometimes shoot a crow.
Een dagelijksche gast is een groote dief in de keuken. A daily guest is a great thief in the kitchen.
Een dag verleent, wat een geheel jaar weigert. A single day grants what a whole year denies.
Een diamant van eene dochter wordt een glas van eene vrouw. A brilliant daughter makes a brittle wife.
Een die een zot trouwt om zijn kot, verliest het kot en houdt den zot. Who weds a sot to get his cot, will lose the cot and keep the sot.
Een dief maakt gelegenheid. A thief makes opportunity.
Een dwaas en zijn geld zijn haast gescheiden. A fool and his money are soon parted.
Een dwaas maakt er veel. One fool makes many.
Eene barmhartige moeder maakt eene schurftige dochter. An indulgent mother makes a sluttish daughter.
Eene bedroefde bruid maakt eene blijde vrouw. A sad bride makes a glad wife.
Een eerlijk man’s woord is zijn zegel. An honest man’s word is his bond.
Een ei is een ei zei de boer, en hij greep naar het ganzenei. An egg is an egg, said the boor, and took the goose’s egg.
Een eij geeven om een’ os te bekomen. To give an egg to get an ox.
Een eij scheeren. To shave an egg.
Een enkele bontekraai maakt geen winter. One crow does not make a winter.
Eene talie te kort is zooveel als eene el. An inch too short is as bad as an ell.
Een ezel stoot zich geen tweemaal aan een’ steen. An ass does not hit himself twice against the same stone.
Eene zwaluw maakt geen zomer. One swallow does not make a summer.
Eene zwarte hen legt witte eijeren. Black hens lay white eggs.
Een gast, gelijk de visch, stinkt den derden dag. A guest, like a fish, stinks the third day.
Een gebrand kind vreest het vuur. A burnt child dreads the fire.
Een geëdelde boer kent zijn vader niet. An ennobled peasant does not know his own father.
Een gegeeven paard moet men niet in den bek zien. Look not a gift horse in the mouth.
Een gehuurd paard en eigene sporen maken korte mijlen. A hired horse and one’s own spurs make short miles.
Een gek spreekt wel eens wijs woord. A fool may chance to say a wise thing.
Een God, ééne vrouw, maar veel vrienden. One God, one wife, but many friends.
Een goed begin is half voltooid. Well begun is half done.
Een goede naam is beter dan olij. A good name is better than oil (i. e. riches).
Een goed paard is zijn voeder waard. A good horse is worth his fodder.
Een goed vriend is beter dan zilver en goud. A good friend is better than silver and gold.
Een groot boek, een groot kwaad. A great book is a great evil.
Een haan is stout op zijn eigen erf. A cock is valiant on his own dunghill.
Een half woord is bij hem genoeg. Half a word to the wise is enough.
Een hond aan een been kent geene vrienden. A dog with a bone knows no friend.
Een hongerige buik heeft geen’ ooren. A hungry belly has no ears.
Een houdaar is beter dan twee gij zult het hebben. One Take-this is better than two You-shall-haves.
Een huis van leem, een paard van gras, een vriend van mond, ’t is al maar glas. A plaster house, a horse at grass, a friend in words, are all mere glass.
Een huis vol dochters is een kelder vol zuur bier. A house full of daughters is a cellar full of sour beer.
Een ieder is meester in zijn eigen huis. Every man is master in his own house.
Een ieder is prediker onder de galg. Every one is a preacher under the gallows.
Een jong ooi en een onde ram, daar komt jaarlijks een lam van. A young ewe and an old ram, every year bring forth a lamb.
Een kat die veel maauwt vangt weinig muizen. A cat that meweth much catcheth but few mice.
Een kat kijkt wel een’ keizer aan. A cat may look at a king.
Een kleine pot wordt haast heet. A little pot is soon hot.
Een kuijaar, een bruijaar; een buljaar, een smuljaar. A cow-year, a sad year; a bull-year, a glad year.
Een leugenaar moet een goede memorie hebben. A liar must have a good memory.
Een luiaard is des duivel’s oorkussen. An idle man is the devil’s pillow.
Eenmaal is geen gewoonte. Once is no custom.
Een mager verdrag is beter dan een vet proces. A lean compromise is better than a fat lawsuit. (Agree, agree, for the law is costly.)
Een man overboord, een eter te minder. A man overboard, a mouth the less.
Een man zonder geld is een schip zonder zeilen. A man without money is like a ship without sails.
Een muis, die maar één holletje heeft, is wel dra gevangen. The mouse that hath but one hole is soon caught.
Een once geduld is meer dan een pond verstand. An ounce of patience is worth a pound of brains.
Een ongeluk komt zelden alleen. Misfortunes never come single.
Een os en een ezel dienen niet aan een ploeg. An ox and an ass don’t yoke well to the same plough.
Een oude rat vindt ligt een gat. An old rat easily finds a hole.
Een oude rat wil niet in de val. An old rat won’t go into the trap.
Een oude vos komt niet gemakkelijk twee maal in het garen. An old fox doesn’t go twice into the trap.
Een oude wolf is veel gerucht gewend. An old wolf is used to be shouted at.
Een oud muilezel met een vergulde toom. An old mule with a golden bridle. (We say, An old ewe dressed lamb-fashion.)
Een oud voerman hoort gaarn ’t klappen van de zweep. An old coachman loves the crack of the whip.
Een paard met vier pooten struikelt wel. A horse may stumble, though he has four feet.
Één penning in den spaarpot maakt meer geraas dan als hij vol is. One penny in the pot (money-box) makes more noise than when it is full.
Een ploeg die werkt, blinkt; maar ’t stille water stinkt. A plough that worketh, shines; but still water stinks.
Een rollende steen neemt geen mos mede. A rolling stone gathers no moss.
Één rotte appel in de mande, maakt al de gave fruit te schande. One rotten apple in the basket infects the whole.
Één schacht is beter in de hand dan zeven ganzen op het strand. One quill is better in the hand than seven geese upon the strand.
Een schurft hoofd ontziet de kam. A scabby head fears the comb.
Een schurftig schaap bederft de heele kudde. One scabby sheep infects the whole flock.
Een spiering uitwerpen om een kabbeljaauw te vangen. To cast in a smelt to catch a codfish.
Eens te trouwen is noodwendigheid; tweemaal is malligheid; driemaal is dolligheid. To marry once is a duty; twice a folly; thrice is madness.
Een stuiver gespaard is beter dan een gulden gewonnen. A penny spared is better than a florin gained.
Een verlopen monnik zeide nooit goed van zijn convent. A runaway monk never speaks well of his convent.
Een verloren, twee gevonden. One lost, two found.
Een vliegende kraai vangt altijd wat. A flying crow always catches something.
Één vogel in de hand is beter dan twee in de vlugt. One bird in the hand is better than two flying.
Een vos verliest wel zijne haren, maar niet zijne streken. The fox may lose his hair, but not his cunning.
Een vriend achter den rug is eene vaste brug. A friend at one’s back is a safe bridge.
Een vriend in nood, is een vriend in der daad. A friend in need is a friend indeed.
Een vriend is beter dan geld in de beurs. A friend is better than money in the purse. (Better a friend than money to spend.)
Een vrolijke weerd maakt vrolijke gasten. A merry host makes merry guests.
Een wenig te laat, veel te laat. A little too late, much too late.
Een woekeraar, een molenaar, een wisselaar, een tollenaar, zijn de vier evangelisten van Lucifer. A usurer, a miller, a banker, and a publican, are the four evangelists of Lucifer.
Een wolf hapt noch na ’t schaap als hem de ziele uit gaat. A wolf hankers after sheep even at his last gasp. (The ruling passion strong in death.)
Een wrak op strand is een baak op zee. A wreck on shore is a beacon at sea.
Een zacht antwoord stilt den toorn. A soft answer turneth away wrath.
Een zindelijk kleed is eene goede aanbeveling. A smart coat is a good letter of introduction.
Eer gij voort rijd, ziet na de lenzen. Before you mount, look to the girth.
Eer het gras gewassert is, is de hengst dood. While the grass grows the steed starves.
Eerst in de boot, keur van riemen. The first in the boat has the choice of oars.
Effene rekeningen maken goede vrienden. Short reckonings make long friends.
Effen is kwaad passen. It is hard to please every one.
Eigen haard is goud waard. One’s own hearth is worth gold. (The Scotch say: Ane’s ain hearth is goud’s worth.)
Eigenliefde maakt blind. Self-love is blind.
Elk een zie zichzelven, zoo gaat er niemandt verloren. Let every one look to himself, and no one will be lost.
Elke vogel zingt zoo als hij gebekt is. Every bird sings as it is beaked.
Elk het zijne, is niet te veel. Every man his own is not too much.
Elk huis heeft zijn kruis. Every house has its cross.
Elk is een dief in zijne nering. Every one is a thief in his own craft.
Elk moet roeien met de riemen die hij heeft. Every one must row with the oars he has.
Elk schot is geen vogel. Every shot does not bring down a bird.
Elk voor zichzelven, God voor ons allen. Every one for himself, God for us all.
Elk waant dat zijn uil een valk is. Every man thinks his own owl a falcon.