
Полная версия
De Laatste Plaats In De Hindenburg
"Tot ziens, Donovan O’Fallon."
Ze stapte achteruit en liet de deur traag dichtvallen, alsof het de deur zelf was die dit wilde, en zijn bezoek eindigde met een zachte gezichtsverduistering.
Donovan staarde naar de afgebladderde verf en de afbrokkelende roest waar zij net nog had gestaan. Een vaag gevoel van verlies knaagde ergens diep in zijn geest.
Na een ogenblik begon hij het pad af te lopen.
Bij het huis ernaast was een dame aan het werk in haar bloemenperk.
"Hallo." zei hij terwijl hij langs de tuin vol onkruid en in haar richting liep.
Ze bekeek hem kritisch en keek dan naar het huis waar hij net buiten kwam. "Hallo."
"Kent u de mensen die daar wonen?"
"Bedoel je de debiel en de ouwe knakker?"
"Ik denk niet dat ze debiel is."
"Oh? Heb je met haar gesproken?"
"Ja."
"En je vond niet dat ze zo dom is als het achtereind van een varken?"
"Ze heeft een of ander spraakgebrek."
"Noemen ze dat zo tegenwoordig? Leeft die oude vent nog?"
"Ja, hij is in orde."
"Hij heeft zich al maanden niet meer vertoond. We dachten dat hij dood was en dat de debiel hem in de diepvries gestopt had." Ze lachte als een hyena.
Iemand anders lachte ook – een oude man die plots opdook van achter een rij azalea's als een grijs duveltje uit een doosje. Misschien was het de echtgenoot van de vrouw.
"In de diepvries!" Hij balkte als een ezel.
Misschien moet iemand jullie beiden in een zoo stoppen.
Donovan keerde zich om en ging naar zijn auto. Hij startte de motor van zijn glimmende rood-en-crèmekleurige Buick en trok de veiligheidsgordel over zijn schoot om hem in het slot te klikken. Hij keek in zijn achteruitkijkspiegel en zag twee kleine meisjes rondspringen op het trottoir. Ze hadden scheve hokjes op het cement getekend met krijt en sprongen nu in het rond terwijl ze opgewonden giechelden. Voor hem zag hij een enorme, bezwete man zonder shirt en in een te strakke short die zijn gras afreed.
Donovan keek nog even terug naar het huis van Sandia, waar het hoge gras in zaad stond en spichtige rozenstruiken tot op de grond hingen.
"Verdorie." fluisterde hij en legde de motor stil.
Hoofdstuk drie
Setting: 1623 v.Chr. op de Stille ZuidzeeAkela lag op zijn buik in het tuig tussen de rompen van zijn dubbele kano die zeventien meter lang was. Hij liet zijn vingers door het water glijden terwijl hij naar de golven van de Stille Zuidzee keek.
Samen met nog twee dubbele kano's vormde hij een migratiekonvooi. De tweede werd door Lolani, Akela's vriend, bestuurd en de derde door Kalei. De drie mannen waren doelbewust geselecteerd door de Babatanastamhoofden omdat ze geen familie van elkaar waren. Ook hun vrouwen hadden geen bloedband.
Doorheen talloze generaties hadden de Polynesiërs geleerd dat nieuwe kolonies dreigden uit te sterven als de volwassenen te nauw met elkaar verwant waren. Ze wisten ook dat een enkel koppel geen duurzame populatie voort kon brengen. Met twee of drie koppels was het nog een dubbeltje op zijn kant, dus stuurden ze altijd minstens veertig mensen om zeker te zijn dat de kolonie een succes zou worden.
"Tevita," zei Karika tegen haar vijf jaar oude dochtertje, "breng deze geelstaart naar je papa."
Het meisje giechelde, nam het verse stuk vis en klauterde over het platform en langs de kano naar de boeg. Ze was niet bang om in zee te vallen. En als ze toch zou vallen, zou ze naar een sleepkabel zwemmen om zichzelf op te trekken of iemand zoeken die haar uit het water kon trekken.
"Papa," zei Tevita, "ik heb iets voor je."
"Ah," zei Akela, "hoe wist je dat ik zoveel honger had?" Hij nam de rauwe geelstaartfilet aan, dompelde hem even in de zee, trok hem in twee stukken en gaf een ervan aan zijn dochter.
Ze kauwden stilzwijgend terwijl ze naar het water keken.
Akela was verkozen tot hoofd van de expeditie dankzij zijn navigatievaardigheden. Tijdens verschillende lange reizen had hij al zijn kunde bewezen.
De drie kano's waren uitgeholde kauri's van Lauru, het eiland dat hun thuis was. Elke kano had twee driehoekige zeilen aan boord die gemaakt waren van geweven pandanbladeren.
De dubbele rompen van de kano's waren vastgemaakt met twee balken van vierenhalf meter lang waarop teak planken een platform vormden. Ze vervoerden vierenvijftig volwassenen en kinderen, plus honden, varkens en kippen, samen met ingemaakte broodboomvruchten, kokosnoten, taro, rozenappel, suikerriet en pandanplanten.
Naast de mensen en dieren reisde er ook een gekooide fregatvogel mee.
Op een van de kano's zaten vijf vrouwen in kleermakerszit onder een rieten dak van palmbladeren. Ze babbelden over de reis en hoe hun nieuwe thuis eruit zou zien terwijl ze de vis schoonmaakten die ze gevangen hadden.
De rauwe vis verschafte hen niet alleen voedsel, maar ook de vloeistof die hun lichaam nodig had. Ze gebruikten de koppen en ingewanden als lokaas om nog meer vis te vangen en misschien een lekkere zeeschildpad.
Ze hadden vishaken mee die gemaakt waren van hondenbeenderen, en vislijnen, geweven van de vezels van kokosbasten.
Naast rauwe vis aten ze ook gedroogd vlees, broodboomvruchten en taro.
"Karika," zei Hiwa Lani terwijl ze een broodboomvrucht in twee sneed met een stenen mes, "als er mensen op het nieuwe eiland wonen, zullen ze ons dan mogen?" De geslepen rand van haar zwarte basalten mes was scherp genoeg om door de bast van een kokosnoot of het achterlijf van een net geslacht varken te snijden.
Karika keek even naar het tienermeisje. "Waarschijnlijk niet. Alle eilanden zijn overbevolkt. Als daar mensen zijn, zal Akela er proberen te ruilen voor vers voedsel en ons dan naar een ander eiland leiden."
In de boeg van de kano bestudeerde Akela zijn stokkaart, die eruitzag als speelgoed: reepjes hout tot een ruw vierkant samengebonden met stukjes vezel. Het was echter een zeekaart die de vier soorten golven weergaf die in de Stille Zuidzee te vinden zijn. Kleine schelpjes die in de stokkaart vastgemaakt waren, gaven de locatie aan van bekende eilanden.
Door gebruik te maken van hun kennis van de golven, de seizoensgebonden winden en de positie van de sterren hadden Polynesiërs het grootste deel van de onmetelijke oceaan bevaren.
Akela keek over zijn schouder naar Metoa, die in de achtersteven van de linkerromp zat en zijn peddel in het water hield. Akela wees naar het noordoosten, een beetje meer naar rechts dan de richting die ze uitgingen.
Metoa knikte en paste de positie van zijn peddel aan om van koers te veranderen.
De twee andere boten die achter de aanvoerende kano voeren, pasten ook hun koers aan om Akela te volgen.
"Als het nieuwe eiland niet overbevolkt is," zei Hiwa Lani, "verwelkomen ze ons misschien met ahima'a."
Karika sneed de kop van een spartelende rode snapper. "Een feestmaaltijd?" Ze lachte. "Ja en wij worden opgediend als hoofdgerecht."
De andere vrouwen lachten ook, maar Hiwa Lani niet. "Kannibalen? Zoals die wilden op Nuku Hiva?"
"Misschien." Karika fileerde de snapper en liet de ingewanden in een halve kalebas vallen. "Wie weet wat voor engs zich schuilhoudt op sommige van die afgelegen eilanden."
Hiwa Lani sneed broodboomvruchten in schijven. "Ik hoop dat er zich een paar vriendelijke jonge mannen schuilhouden."
"Hiwa Lani," zei Krika, "er zitten vier prima jonge vrijgezellen hier op onze boten."
Hiwa Lani veegde haar lange zwarte haren naar achteren over haar blote schouder. "Ze zijn allemaal zo onvolwassen. Ik trouw nog liever met een kannibaal."
"Kijk daar." Karika wees naar het westen met haar mes waar een rij donderwolken naderden boven de blauwe zee.
"Tja," zei Hiwa Lani, "we zullen tenminste vers water hebben vanavond." Ze ging staan en gooide de broodboomvruchten naar de hongerige varkens.
"Ja." Karika keek even in de richting van het voorste tuig waar haar echtgenoot en haar dochter een paar minuten geleden nog waren. "Ik geloof het ook."
Akela stond op de boeg van de linkerromp te kijken naar de donderwolken met zijn hand boven zijn ogen tegen de zon.
De kleine Tevita stond naast hem en imiteerde haar vader.
Tijdens de regenbuien die ze soms kregen, maakten de vrouwen van het riet op hun dak een goot om het regenwater in kokosbasten op te vangen. Als ze vol waren, dichtten ze ze met een houten stop en bewaarden ze ze onderaan in de kano's.
Voor de zeereis begonnen was, hadden de vrouwen een gat geboord in vijftig verse kokosnoten, de vloeistof eruit hadden ze bewaard om mee te koken en de kokosnoten hadden ze op verschillende mierenhopen geplaatst. Na een paar dagen hadden de mieren de kern uit de kokosnoten opgeruimd, waarna ze schone, stevige vaten hadden om drinkwater in te bewaren.
Zodra alle kokosnoten gevuld waren met het water dat van het dak gevloeid was, wasten de vrouwen de kinderen om het zout van hun lichaam te spoelen.
Tevita had de belangrijke taak om voor de fregatvogel te zorgen en hem eten te geven. De grote fregatvogel had een spanwijdte van wel twintig meter en hij was een van de belangrijkste bemanningsleden aan boord.
Telkens Akela dacht dat er een eiland in de buurt was, liet hij de fregatvogel los en iedereen keek dan toe hoe hij hoog in de lucht rondjes vloog en dan naar de horizon zweefde.
Een fregatvogel landt nooit op het water want hij heeft geen zwemvliezen en zijn veren zijn niet waterdicht. Als hij geen land vindt, keert hij terug naar de kano's.
Als hij niet terugkomt, is dat goed nieuws, want dat betekent dat er een eiland in de buurt is. Dan zet Akela koers in de richting waarin de fregatvogel gevlogen is.
* * * * *Ze hadden heel de namiddag naar de donderwolken gekeken en toen de avond viel verlichtte de bliksem elke paar seconden de donkere nacht terwijl het rollende gedonder de drie fragiele kano's dooreenschudde, waardoor alle opgewonden dieren begonnen te kakelen en te knorren.
Akela had de koers gewijzigd naar het oosten om te proberen rond het onweer te varen, maar het werd heviger en spreidde zich in die richting uit alsof het wist dat ze zo zouden proberen te ontsnappen.
Hij kon terugkeren en proberen voor de wind te blijven, maar het onweer zou hen inhalen.
Ze bonden de dieren en alles wat nog niet aan de planken gebonden was vast.
De kinderen troepten samen op het dek en hielden zich vast aan de dieren en de touwen waarmee ze vastgemaakt waren.
Een onweer op zee is altijd angstaanjagend, maar 's nachts kan het echt doodeng zijn.
Hoofdstuk vier
Setting: 31 januari 1944 Amerikaanse invasie op het eiland Kwajalein in de Stille ZuidzeeWilliam Martin keek even naar zijn vriend. "Alles oké, Keesler?"
Soldaat Keesler trok zijn hoofd in toen weer een Japans schot de zijkant van hun landingsboot raakte. "Ja, hoor, fantastisch."
Martin ging rechtstaan om over de boord van de landingsboot te kijken.
Een Japans machinegeweer begon weer te ratelen en vier kogels ketsten af op de stalen reling van de boot.
"Soldaat!" gilde Luitenant Bradley van vooraan in de landingsboot. "Trek je hoofd in!"
"Ja, luitenant." Martin liet zich neervallen naast Keesler.
De stuurman van de boot richtte zijn Browning M1919 om op de Japanse schutters op het strand te schieten.
"Nog slechts vijfenveertig meter, Keesler." zei Martin.
"Ik word misselijk." zei Keesler.
"Nee, hou je sterk." Hij gaf Keesler een schouderklopje.
"Oké jongens!" gilde Bradley. "Controleer jullie wapens en maak je klaar om het strand op te gaan."
Martin spande de riem onder zijn kin aan terwijl hij tegen Keesler sprak. "Kapitein Rosenthal heeft gezegd dat Kwajalein als een schoolreis zal zijn vergeleken met Tarawa."
“Tarawa.” snoof Keesler. "De Jappen hebben onze jongens afgemaakt op het strand in Betio."
"Ja, maar we hebben ze wel verslaan, hé."
"Nadat we zestienhonderd mensen verloren waren, hebben we ze verslaan. En hoelang heb jij in dat Nieuw-Zeelandse ziekenhuis moeten blijven?"
"Ik weet het niet," zei Martin, "misschien een week of zes. Maar de dokters hebben me weer helemaal opgelapt."
"Ze hadden je terug moeten sturen naar Amerika. Iedereen die in de buik geschoten wordt en geraakt is door granaatscherven zou terug moeten keren naar huis."
"Ik wilde niet terugkeren naar huis. Ik ben hier als vrijwilliger."
"Je bent stapelgek, weet je…"
"Dertig seconden, mannen!" Luitenant Bradley greep zijn .45 vast. "Hou je klaar om een paar Jappen te grazen te nemen."
De zesendertig soldaten van de Vierde Mariniersdivisie schreeuwden hun strijdkreet als de landingsboot aan land kwam op het strand en de voorste helling op het zand werd gedropt.
Bradley liep de helling af, gevolgd door zijn mannen.
Soldaten Martin en Keesler grepen twee draagberries en volgden als laatsten. Op hun witte armbanden waren rode kruisen genaaid en op hun helm was vooraan en achteraan een rood kruis geverfd. Dragers werden beschouwd als non-combattanten, maar ze hadden wel een automatisch pistool bij zich om zich te kunnen verdedigen.
Tegen dat ze de helling afgelopen waren, lagen er al drie soldaten in het zand.
Ze renden naar de eerste en rolden hem om. Hij was dood.
"Komaan!" schreeuwde Martin terwijl hij naar de tweede gewonde soldaat liep.
Hij en Keesler lieten hun draagberries vallen en knielden in het zand naast de soldaat.
"Luitenant Bradley!"
Martin zag geen bloed, maar er was wel een diepe deuk zichtbaar in de zijkant van de helm van de officier. Martin maakte de riem onder zijn kin los en nam voorzichtig zijn helm af; nog steeds geen bloed. Hij voelde met zijn vingers aan de zijkant van Bradleys hoofd.
Geweervuur deed een halve meter verder zand opvliegen.
Keesler viel op de grond met zijn armen over zijn hoofd.
"Ben je geraakt?" gilde Martin.
"Nee." Keesler zat nog steeds ineengedoken in het zand.
Martin keek weer naar de luitenant. "Hersenschudding." fluisterde hij en keek naar de derde man die dichtbij lag. De voorkant van zijn hemd was doordrenkt met bloed. De soldaat kronkelde van de pijn en greep naar zijn borst. "Keesler, ga McDermott controleren."
Keesler hield McDermott in de gaten terwijl de rest van de mariniers verder het strand opliepen onder een regen van spervuur. Nog twee soldaten vielen neer.
"Rennen!" gilde Martin.
Keesler sprong recht. "Verdomse smeerlappen!" Hij rende naar McDermott.
"Waar…" zei luitenant Bradley.
"Rustig maar, luitenant," zei Martin, "u hebt een klap op het hoofd gekregen."
"Waar zijn… mijn mannen?" Hij probeerde recht te komen.
Martin hielp hem rechtop te gaan zitten. "We brengen u terug naar de landingsboot."
"Wat? "Nee!" De ogen van luitenant Bradley draaiden weg. Hij greep Martins hemd, greep ernaast en probeerde opnieuw. Dan greep hij Martin met beide handen bij de kraag vast. "Niet weg. Begrijp je dat?"
"U bent gewond aan uw hoofd, luitenant. Ik moet u naar de landingsboot brengen zodat ze u naar de dokters aan boord van het schip kunnen brengen."
"Jij domme idioot! Ik heb nog geen schot gelost. Waar is mijn vijfenveertig?"
Martin zag het pistool liggen in het zand. Hij raapte het op, veegde het zand van de loop en legde het in de trillende hand van Bradley.
"Help me recht."
Martin ging staan en hielp hem recht.
"Mijn helm."
Martin raapte zijn helm op. "Wacht even, luitenant. Laat me even naar uw ogen kijken."
Bradley staarde Martin aan.
Zijn ogen draaiden niet meer weg en het leek erop dat hij weer kon focussen.
"Ik zie prima, soldaat. Als je je hoofd stilhield, zou ik je zelfs nog beter kunnen zien."
Martin glimlachte. "Oké, luitenant. Geef ze ervan langs."
"Dat ben ik van plan." Bradley zette zijn helm op. "Ga nu die twee gewonden verzorgen die het echt nodig hebben."
Bradley rende om zijn mannen in te halen. Hij liep wankel en helde wat over naar links, maar hij was vastberaden om zich weer in de strijd te gooien.
Martin greep een draagberrie vast en rende naar Keesler die een drukverband rond McDermotts borst aan het aanbrengen was.
Martin liet zich op zijn knieën vallen. "Sergeant McDermott."
"Ja?"
"We gaan je op de draagberrie leggen en naar de boot dragen. Ben je klaar?"
McDermott knikte.
"Pak zijn voeten beet, Keesler."
McDermott schreeuwde het uit toen ze hem optilden.
"Het komt goed." zei Martin terwijl hij knikte naar Keesler en ze pakten de draagberrie op en liepen op een drafje over het strand.
Zodra ze McDermott op het dek van de boot legden, nam een hospik het over die begon de borstwond van McDermott te verzorgen.
Martin pakte nog een draagberrie beet en liep naar de helling met Keesler achter zich aan.
Er lagen nog vijf gewonde mannen bij de vloedlijn. De eerste man zat een Lucky Strike te roken in het zand. Hij had een schotwond in zijn rechterkuit. Terwijl Keesler de wonde verbond, rende Martin naar de volgende. Hij had twee schotwonden in zijn borst en was al dood. De derde had een hoofdwonde, maar hij leefde nog. Een kogel had de binnenste rand van zijn helm geraakt, erin rondgevlogen en was er dan uitgekomen langs de linkerslaap van de soldaat die nu een snee van tien centimeter had.
"Hoe heet je, soldaat?" Martin kende hem, maar hij wilde de man doen praten.
“Smothers.”
"Goed zo." Martin nam zijn helm af. "Rang?"
"Soldaat eerste klas."
"Regiment?" Hij nam een opgerold verband uit zijn medische voorraad.
"Vierde Mariniersdivisie."
Martin wikkelde het verband rond het hoofd van Smothers. "Je hebt net een ticket naar huis gewonnen, Smothers."
Terwijl Martin de uiteinden van het verband samenknoopte, hoorde hij het bekende gefluit van een inslaand projectiel.
Hij viel over het lichaam van Smothers en hield zijn linkerarm rond zijn hoofd.
Een seconde later ontplofte een mortier op vijftien meter van hen af.
De schok deed Martins hersenen rammelen, maar hij schudde het van zich af.
"Smothers, alles oké?"
"Wat was dat in godsnaam?"
"Mortier. We moeten hier weg. Kan je stappen?"
"Ik weet het niet."
Weer sloeg een mortier in en er werd een krater in het zand geblazen op dertig meter van hen.
Martin ging staan en trok Smothers recht. “Steun op mij. Het gaat hier bergaf."
Achter hen en voorbij het strand openden verschillende machinegeweren het vuur. Japanse mortieren en artillerie bombardeerden de Amerikanen terwijl ze probeerden het centrum van het eiland te bereiken. Smerige zwarte wolken rezen boven het slagveld als de rook van honderd brandende oliebronnen.
Ze waren halverwege het strand wanneer drie Hellcatjachtvliegtuigen brullend kwamen overgevlogen vanaf de zee, nauwelijks tien meter boven de golven.
Martin en Smothers doken ineen terwijl de vliegtuigen boven hen gierden. Ze keken om naar de jachtvliegtuigen die net boven de boomtoppen stegen en dan naar links afbogen om in formatie naar de Japanse tanks en mitrailleursnesten te duiken en het vuur te openen met hun 20 mm-kanonnen.
Toen ze de boot bereikten, hielp Martin soldaat Smothers om achteraan te gaan zitten, dan liep hij naar het strand om Keesler te helpen de man met een beenwond dragen.
In de boot pakten ze nog een draagberrie vast en haastten ze zich naar het strand.
Hospikken van de andere boten verzorgden de gewonden bij de bomenrij.
"Komaan, Keesler," zei Martin, "we moeten onze eenheid inhalen."
Op het strand sprongen ze over een smeulende palmboom en renden ze in de richting van het geluid van geweerschoten. Ze ontweken bomkraters en haastten zich om de Vierde Mariniersdivisie in te halen.
Achttien meter voorbij het strand vonden ze een soldaat die op zijn buik lag achter een omgevallen palmboom.
Martin liet de draagberrie vallen en knielde om de man om te rollen. Zijn linkerarm was ernstig gewond en de zijkant van zijn gezicht was bloederig. Er hingen vier handgranaten aan riemen over zijn borst.
Een rugzak waarop 'explosieven' stond, lag op de grond naast de gewonde man. Martin tilde het hoofd van de man voorzichtig op en duwde de tas met explosieven onder zijn hoofd als kussen.
"Hé, Duffy," zei Martin, "kan je me horen?"
Soldaat Duffy opende zijn ogen en keek van Martins gezicht naar Keesler en terug. Hij grinnikte. "Waar bleven jullie zo lang?"
"Je weet toch dat je je hand op moet steken als je een ober nodig hebt." Martin haalde zijn mes boven en sneed de bebloede mouw open.
Duffy gniffelde. "Voor mij… de T-bonesteak en…"
Een kogel ketste van een rots achter hen. Zowel Martin als Keesler bukten zich. Nog twee schoten gooiden het zand in het rond.
"Hé!" schreeuwde Keesler. "Domme klootzakken, zien jullie de rode kruisen niet op onze…"
Een kogel raakte Keesler en deed hem ronddraaien. Hij schreeuwde het uit toen hij neerviel.
Martin kroop naar zijn makker. "Waar ben je geraakt?"
"Ik weet niet… ik weet niet…"
Machinegeweervuur raakte het fort achter hen.
Martin trok Keesler mee naar een boomstronk. Hij greep zijn .45 vast en gluurde boven de boomstronk. Twee kogels versplinterden de schors. Martin dook neer.
"Het is verdomme een tank!"
Hoofdstuk vijf
Setting: Heden, Philadelphia, USADonovan klopte aan. Na een ogenblik kwam Sandia naar de deur met de opengeslagen Gouden Gids in haar handen.
Ze staarde naar hem.
"Vind je het goed als ik die papieren nog eens bekijk?" vroeg hij.
Ze reageerde niet onmiddellijk. Hij zag dat ze haar rechterslaap even aanraakte terwijl ze haar ogen dichtkneep.
Ze heeft pijn, dacht hij. Misschien hoofdpijn.
"Ik zou…" ze leek vergeten te zijn wat ze wilde zeggen.
Donovan vulde verder aan. Ze zou graag hebben dat ik de papieren nog eens bekeek.
"Oké."
Ze draaide zich om en keerde terug naar de kamer van haar grootvader.
Donovan ging het huis binnen, sloot de deur achter zich en volgde haar.
Hij lette meer op het huis dit keer. Alle vloeren waren met linoleum bekleed, met in elke kamer een andere kleur en patroon. Op de plaatsen waar het afgesleten en kromgetrokken was, had iemand het vastgespijkerd. Hier en daar zag hij vloerkleden en de kanten gordijnen voor de vensters zagen eruit alsof ze recent gewassen en gestreken waren.
Toen ze de kamer binnengingen, zat haar grootvader rechtop en nam weer een uitdagende houding aan.
"Op de plaats rust, soldaat." zei Donovan in de hoop dat een beetje humor de situatie zou verlichten.
Tot zijn verrassing bracht opa Martin een verweerde hand naar zijn voorhoofd om te salueren en ontspande dan een beetje.
"Ga daar zitten, als…" Sandia wees naar een sofa met een bruin-en-gele bedsprei erover.
Donovan ging op de sofa zitten en zette zijn aktetas op de grond bij zijn voeten. Sandia bracht de stapel papieren en legde ze naast hem. Dan ging ze aan de andere kant zitten. Ze droeg een lange, versleten rok in een verschoten blauwe kleur. Het kon zowel de laatste nieuwe mode als een afdankertje zijn. Haar blouse was eierschaalwit met blauwe plastic knopen vooraan.
Hij bekeek even haar ogen. "Heb je hoofdpijn?"
Ze voelde even aan het midden van haar voorhoofd. "Soms, in morgens." Ze wreef hard met haar bevende vingers over haar wenkbrauw tot aan haar linkerslaap. "Deze de hele dag."
"Heb je iets ingenomen tegen de pijn?"
Ze kneep haar ogen tot spleetjes; het was duidelijk dat ze hem probeerde te begrijpen.
“Paracetamol, ibuprofen, aspirine…”
Sandia schokschouderde en keek neer naar haar samengeknepen handen in haar schoot.
"Pillen?"
"We hebben niet deze."
Donovan opende zijn aktetas en haalde er een doosje Excedrin uit. Hij schudde er twee pillen uit in zijn hand en stak ze naar haar uit.
Ze gooide de pillen in haar mond en begon te kauwen.
"Nee! Niet…"
Sandia trok een gezicht en hij dacht dat ze de pil uit zou spuwen.
Hij haalde een flesje water uit zijn aktetas. "Je moet er water bij drinken."
Ze nam het flesje aan en dronk gulzig. "Jakkes." Ze stak haar tong uit en dronk nog wat meer. "Smaakt naar…"
"Ja, ik weet het. Maar zo zullen ze tenminste snel effect hebben."
"Dank…" Ze gaf hem het doosje terug en veegde dan met een trillende vinger langs haar onderlip. "Bedankt."
Donovan nam de ontslagpapieren van Mr. Martin vast en overliep de informatie. Datum van indiensttreding: 2 maart 1942. Militaire functie: Brancardier. Slagen en campagnes: Slag om Tarawa, 20 november 1943. Slag om Kwajalein, 1 februari 1944. Krijgsgevangene, 1 februari 1944 tot 3 februari 1944. Onderscheidingen en eervolle vermeldingen…