bannerbanner
De Opkomst Van De Heldhaftige
De Opkomst Van De Heldhaftige

Полная версия

Настройки чтения
Размер шрифта
Высота строк
Поля
На страницу:
3 из 5

“Waarom zou zij hem mogen hebben?” vroeg Brandon, die naar voren liep en anderen uit de weg duwde. “Tenslotte ben ik ouder. Ik wil hem.”

Voor ze kon antwoorden, rende Brandon naar voren, alsof hij het dier wilde claimen. Hij sprong op zijn rug, en op dat moment begon de Solzor wild te bokken, en hij wierp hem af. Brandon vloog door de stallen en klapte tegen de muur aan.

Toen rende Braxton naar voren, alsof hij hem ook wilde claimen, en het dier zwaaide met zijn hoofd en sneed met zijn scherpe tanden in Braxtons arm.

Braxton gilde het uit en rende de stallen uit terwijl hij zijn bloedende arm vastgreep. Brandon krabbelde overeind en volgde hem op de hielen. De Solzor, die hem probeerde te bijten, miste hem maar net.

Kyra stond als aan de grond genageld, maar op de één of andere manier was ze niet bang. Ze wist dat het voor haar anders zou zijn. Ze voelde een connectie met dit beest, op dezelfde manier zoals ze dat bij Theos had gevoeld.

Kyra deed moedig een stap naar voren en ging recht voor het beest staan, binnen het bereik van zijn dodelijke tanden. Ze wilde de Solzor laten zien dat ze hem vertrouwde.

“Kyra!” schreeuwde Anvin bezorgd. “Ga terug!”

Maar Kyra negeerde hem. Ze bleef staan en keek het beest in zijn ogen.

Het beest staarde terug. Er rees een laag gegrom uit zijn keel, alsof hij nadacht over wat hij moest doen. Kyra trilde van angst, maar ze liet het niet aan de anderen zien.

Ze dwong zichzelf om moed te laten zien. Ze tilde langzaam een hand op, deed een stap naar voren, en raakte zijn dieprode vacht aan. Het dier begon luider te grommen en liet zijn tanden zien. Ze kon zijn woede en frustratie voelen.

“Maak zijn kettingen los,” beval ze de anderen.

“Wat!?” riep één van hen uit.

“Dat is niet slim,” riep Baylor. Er klonk angst in zijn stem.

“Doe wat ik zeg!” hield ze vol. Ze voelde een kracht in zich opwellen, alsof de wil van het beest door haar heen stroomde.

Achter haar renden soldaten naar voren met sleutels om zijn kettingen los te maken. Ondertussen bleef het beest haar aankijken met zijn boze ogen, grommend, alsof hij haar uitdaagde.

Zodra hij los was, stampte het beest op de grond, alsof hij dreigde om aan te vallen.

Maar vreemd genoeg deed hij dat niet. In plaats daarvan bleef hij naar Kyra staren, en langzaam leek zijn woede te veranderen in tolerantie. Misschien zelfs wel in dankbaarheid.

Hij leek zijn hoofd iets te laten zakken; het was een subtiel gebaar, bijna onmerkbaar, maar ze zag het.

Kyra stapte naar voren, pakte zijn manen vast, en trok zich in één soepele beweging omhoog.

Iedereen snakte naar adem.

Eerst begon het beest te trillen en te bokken. Maar Kyra voelde dat het allemaal voor de show was. Hij wilde haar niet echt afwerpen – hij wilde alleen een punt maken, haar laten zien wie er de baas was. Hij wilde haar laten weten dat hij een beest uit de wildernis was, een beest dat door niemand getemd kon worden.

Ik wens je niet te temmen, zei ze in gedachten tegen het dier. Ik wil alleen je partner in de strijd zijn.

De Solzor kalmeerde. Hij steigerde nog steeds, maar niet meer zo wild, alsof hij haar hoorde. Niet lang daarna stopte hij met bewegen en stond hij perfect stil onder haar, zachtjes grommend naar de anderen, alsof hij haar wilde beschermen.

Kyra keek vanaf zijn rug neer op de anderen. Een zee van geschokte gezichten staarde haar met open mond aan.

Er verscheen een brede glimlach op Kyra’s gezicht. Ze voelde zich triomfantelijk.

“Dit,” zei ze, “is mijn keus. En zijn naam is Andor.”

*

Kyra reed stapvoets met Andor over de binnenplaats van Argos. Haar vaders mannen, allemaal geharde soldaten, stopten en keken haar vol bewondering na. Ze hadden duidelijk nog nooit zoiets gezien.

Kyra streelde hem zachtjes door zijn manen en probeerde hem te kalmeren terwijl hij zachtjes naar de mannen gromde. Hij keek dreigend op hen neer, alsof hij wraak wilde nemen voor het feit dat ze hem gekooid hadden. Kyra zat op het nieuwe lederen zadel dat Baylor voor haar had gehaald, en probeerde eraan gewend te raken dat ze nu zo hoog zat. Ze voelde zich machtiger op dit beest dan ze zich ooit had gevoeld.

Dierdre reed naast haar op een schitterende merrie die Baylor voor haar had uitgekozen. Met zijn tweeën reden ze door de sneeuw, tot Kyra in de verte haar vader in het oog kreeg. Hij stond haar bij de poorten op te wachten om haar uit te zwaaien, vergezeld door zijn mannen die ook vol angst naar haar opkeken. Ze zag de bewondering in hun ogen, en het gaf haar de moed die ze nodig had voor de reis die voor haar lag. Als Theos dan niet bij haar wilde terug keren, dan had ze in ieder geval nog dit geweldige beest onder zich.

Kyra steeg af toen ze haar vader bereikte. Ze leidde Andor aan de teugel verder en zag de bezorgde blik in haar vaders ogen. Ze wist niet of zijn bezorgdheid werd veroorzaakt door dit beest, of door de reis die voor haar lag. Zijn bezorgde blik stelde haar gerust, en deed haar beseffen dat zij niet de enige was die vreesde voor de toekomst, en dat hij toch om haar gaf. Hij wierp haar een korte blik toe die alleen zij kon herkennen: de liefde van een vader. Ze kon zien dat hij er moeite mee had om haar op deze missie te sturen.

Ze stopte voor hem, en iedereen werd stil terwijl de mannen zich om hen heen verzamelden.

Ze glimlachte naar hem.

“Maak u geen zorgen, Vader,” zei ze. “U heeft me geleerd om sterk te zijn.”

Hij knikte terug en deed of hij gerustgesteld was – maar ze kon zien dat dat niet het geval was. Hij was boven alles nog altijd een vader.

Hij keek op naar de licht.

“Als je draak nu maar voor je terug was gekomen,” zei hij. “Dan had je Escalon binnen een paar minuten kunnen doorkruizen. Of nog beter – hij had je op je reis kunnen vergezellen en iedereen die bij je in de buurt kwam levend kunnen verbranden.”

Kyra glimlachte somber.

“Theos is nu weg, Vader.”

Hij keek haar verwonderd aan.

“Voorgoed?” vroeg hij. Hij was bang om het te vragen, maar hij moest het weten.

Kyra sloot haar ogen en vroeg Theos in gedachten om een antwoord.

Maar er kwam niets behalve een verdoofde stilte. Ze begon zich af te vragen of ze ooit wel echt een band met Theos had gehad, of dat ze het zich slechts had ingebeeld.

“Ik weet het niet, Vader,” antwoordde ze oprecht.

Hij knikte terug. Hij had de blik van een man die had geleerd om de dingen te accepteren zoals ze waren, en op zichzelf te vertrouwen.

“Vergeet niet wat ik – ” begon haar vader.

“KYRA!” klonk een opgewonden stem.

Kyra draaide zich om terwijl de mannen uiteen gingen, en haar hart zwol van blijdschap toen ze Aidan door de stadspoorten zag rennen, op de voet gevolgd door Leo. Hij rende naar haar toe, struikelend door de sneeuw, terwijl Leo voor hem uit rende en in Kyra’s armen sprong.

Kyra lachte terwijl Leo haar tegen de grond werkte. Hij stond met vier poten op haar borst en likte opgewonden haar gezicht. Achter haar begon Andor te grommen. Hij was nu al beschermend, en Leo bereidde zich grommend voor om de confrontatie me hem aan te gaan. Het waren onbevreesde wezens, beide even beschermend, en Kyra voelde zich vereerd.

Ze sprong op en ging tussen hen in staan.

“Het is goed, Leo,” zei ze. “Andor is mijn vriend. En ander,” zei ze terwijl ze zich omdraaide, “Leo is ook mijn vriend.”

Leo nam onwillig afstand terwijl Andor zachtjes gromde.

“Kyra!”

Kyra draaide zich om en Aidan vloog haar om de hals. Ze knuffelde hem stevig en zijn kleine handen grepen haar stevig was. Het voelde zo goed om haar kleine broertje vast te houden. Ze was er zeker van geweest dat ze hem nooit meer zou zien. Hij was het laatste beetje normaliteit dat er nog over was in deze wervelwind, het enige dat niet was veranderd.

“Ik hoorde dat je hier was,” zei hij haastig, “en ik ben met de wagen meegereden. Ik ben zo blij dat je terug bent.”

Ze glimlachte somber.

“Ik ben bang dat ik niet lang blijf, mijn broer,” zei ze.

Hij kreeg een bezorgde blik in zijn ogen.

“Ga je weg?” vroeg hij terneergeslagen.

Haar vader kwam tussenbeide.

“Ze gaat haar oom opzoeken,” legde hij uit. “Laat haar nu gaan.”

Het viel Kyra op dat haar vader haar oom had gezegd en niet jullie oom, en ze vroeg zich af waarom.

“Dan zal ik met haar mee gaan!” riep Aidan trots.

Haar vader schudde zijn hoofd.

“Dat zal je niet,” antwoordde hij.

Kyra keek glimlachend neer op haar kleine broertje. Hij was zo dapper, zoals altijd.

“Vader heeft je elders nodig,” zei ze.

“Het slagveld?” vroeg Aidan, die zich hoopvol naar hun vader omdraaide. “U gaat naar Esephus,” voegde hij haastig toe. “Ik heb het gehoord! Ik wil met u mee!”

Maar hij schudde zijn hoofd.

“Het is Volis voor jou,” antwoordde hij. “Je blijft hier, beschermd door de mannen die ik achterlaat. Het slagveld is nu geen plek voor jou. Op een dag.”

Aidan liep rood aan van teleurstelling.

“Maar ik wil vechten, Vader!” protesteerde hij. “Ik hoef niet in een fort achter te blijven met de vrouwen en kinderen!”

Zijn mannen grinnikten, maar zijn vader was serieus.

“Mijn besluit staat vast,” antwoordde hij kortaf.

Aidan fronste.

“Als ik niet met Kyra mee kan en ook niet met u,” zei hij, “wat voor nut heeft het dan gehad om te leren over gevechten, en te leren hoe ik wapens moet gebruiken? Waar is al mijn training dan goed voor geweest?”

“Kweek eerst maar wat haar op je borst, broertje,” lachte Braxton, die met Brandon naar voren stapte.

Er rees gelach op, en Aidan liep rood aan, duidelijk beschaamd.

Kyra, die het rot voor hem vond, knielde voor hem en legde een hand tegen zijn wang aan. Ze keek hem aan.

“Je wordt een betere krijger dan zij allemaal,” zei ze zachtjes zodat alleen hij het kon horen. “Heb geduld. Ondertussen moet je Volis bewaken. Volis heeft jou ook nodig. Maak me trots. Ik zal terugkeren, dat beloof ik je, en op een dag zullen we samen ten strijde trekken.”

Aidan leek een beetje gerustgesteld. Hij leunde naar voren en knuffelde haar weer.

“Ik wil niet dat je weggaat,” zei hij zachtjes. “Ik heb over je gedroomd. Ik heb gedroomd…” Hij keek schoorvoetend naar haar op, zijn ogen gevuld met angst. “…dat je daar zou sterven.”

Kyra was geschokt door zijn woorden en de blik in zijn ogen. Ze kon het niet loslaten. Ze wist niet wat ze moest zeggen.

Anvin stapte naar voren en drapeerde dikke vachten over haar schouders heen; ze ging staan en voelde zich tien kilo zwaarder, maar de vachten hielden de wind buiten en namen de rillingen weg. Hij glimlachte naar haar.

“De nachten zullen lang zijn, en vuur zal ver weg zijn,” zei hij, en hij omhelsde haar vluchtig.

Haar vader stapte snel naar voren en omhelsde haar met de sterke armen van een krijgsheer. Ze knuffelde hem terug, verdronken in zijn spieren. Het voelde zo veilig.

“Je bent mijn dochter,” zei hij stellig, “vergeet dat niet.” Toen voegde hij zachtjes toe: “Ik hou van je.”

Ze werd overspoeld door emoties, maar voor ze kon antwoorden had hij zich alweer omgedraaid – en op hetzelfde moment sprong Leo tegen haar op, die zijn neus tegen haar borst aanduwde.

“Hij wil met je mee,” observeerde Aidan. “Neem hem mee – jij zult hem harder nodig hebben dan ik. Hij is toch van jou.”

Kyra knuffelde Leo. Ze kon hem niet weigeren, en hij week niet van haar zijde. Ze voelde zich gerustgesteld door het idee dat hij met haar mee zou gaan. Ze had hem erg gemist. Daarbij kon ze wel een extra paar ogen en oren gebruiken, en Leo was het trouwste dier dat ze kende.

Kyra besteeg Andor, en haar vaders mannen gingen uiteen om plaats voor haar te maken. Ze stelden zich op de brug op en hielden fakkels voor haar omhoog om de nacht te verdrijven en haar pad te verlichten. Ze keek in de verte en zag de donker wordende lucht en de wildernis die voor haar lagen. Ze voelde opwinding en angst, maar bovenal een plichtsbesef. Een doelbewustheid. Ze stond op het punt te vertrekken voor de meest belangrijke missie van haar leven, een missie waarbij niet alleen haar identiteit, maar het lot van heel Escalon op het spel stond.

Met haar staf over haar ene schouder en haar boog over de andere, vergezeld door Dierdre en Leo en Andor, reed Kyra stapvoets naar de stadspoorten toe. Ze reed langzaam tussen de fakkels door, langs de mannen. Het voelde alsof ze een droom in liep. Alsof ze haar lotsbestemming in liep. Ze keek niet om; ze wilde haar vastberadenheid niet verliezen. Haar vaders mannen bliezen op een lage hoorn. Het was een hoorn van vertrek, het geluid van respect.

Ze wilde Andor aandrijven – maar hij had haar al aangevoeld. Hij begon te draven, en ging toen in galop.

Binnen enkele momenten reden ze door de sneeuw, door de poorten van Argos heen, de open velden op. Ze voelde de koude wind door haar haren glijden. Voor haar lag niets anders dan een lange weg, wilde beesten, en de naderende duisternis van de nacht.

HOOFDSTUK VIER

Merk rende door het bos. Hij struikelde over de helling en baande zich een weg tussen de bomen van het Witte Woud door. De bladeren knarsten onder zijn voeten terwijl hij rende met alles dat hij had. Hij keek voor zich uit en hield de rookpluimen aan de horizon in het zicht. Ze blokkeerden het zicht op de bloedrode zonsondergang. Hij wist dat het meisje daar ergens was. Mogelijk werd ze op dit moment vermoord. Hij kon niet sneller rennen dan hij al deed.

Doden leek hem overal te achtervolgen; hij kwam het tegen bij elke bocht, schijnbaar elke dag, op dezelfde manier dat andere mannen dagelijks werden geroepen voor het avondeten. Hij had een afspraakje met de dood, zei zijn moeder vroeger altijd. Haar woorden galmden door zijn hoofd. Waren haar woorden self-fulfilling? Of was hij geboren met een zwarte ster boven zijn hoofd?

Voor Merk was moorden een natuurlijk deel van zijn leven geweest, net als ademhalen of lunchen. Het maakte niet uit voor wie hij het deed, of hoe. Hoe langer hij erover nadacht, hoe meer hij er van begon te walgen. Hij wilde zijn hele leven uitkotsen. Maar hoe hard de stem in hem ook schreeuwde dat hij moest omkeren, dat hij een nieuw leven moest beginnen, dat hij verder moest gaan met zijn pelgrimage naar de Toren van Ur, hij kon het gewoon niet. Geweld riep hem, en hij kon het nu niet negeren.

Terwijl de opbollende rookwolken het lastiger maakten om adem te halen en de rook in zijn neusgaten prikte, werd hij overvallen door een bekend gevoel. Het was geen angst of opwinding. Het was een vertrouwd gevoel. Van de moordmachine waar hij in zou veranderen. Dat was wat er altijd gebeurde als hij de strijd in trok – zijn eigen, persoonlijke gevecht. In zijn versie doodde hij zijn tegenstander terwijl hij hem recht in zijn ogen keek; anders dan die mooie ridders hoeft hij zich niet te verschuilen achter een vizier of een wapenrusting of het applaus van een menigte. In zijn hoofd was zijn strijd de meest moedige strijd, alleen gereserveerd voor ware krijgers zoals hij zelf.

Maar terwijl hij rende, merkte Merk dat er iets anders voelde. Normaal gesproken kon het hem niets schelen wie er leefde of doodging; het was slechts zijn werk. Dat had altijd voorkomen dat hij emotioneel beïnvloed werd door wat hij deed. Maar deze keer was het anders. Voor het eerst in zo lang hij zich kon herinneren, werd hij door niemand betaald om dit te doen. Hij deed dit uit vrije wil, alleen maar om dat hij medelijden had met het meisje en omdat hij fouten wilde rechtzetten. Het zorgde ervoor dat hij zich betrokken voelde, en dat gevoel beviel hem maar niets. Hij had er nu spijt van dat hij haar had weggestuurd en dat hij niet eerder in actie was gekomen.

Merk bleef doorrennen. Hij droeg geen wapens bij zich – en die had hij ook niet nodig. Hij had alleen zijn dolk in zijn riem, en dat was genoeg. Waarschijnlijk zou hij hem niet eens gebruiken. Hij ging liever wapenloos de strijd in: hij zou zijn tegenstanders overrompelen. Daarbij kon hij altijd zijn tegenstander van zijn wapens ontdoen en ze tegen hem gebruiken. Op die manier had hij altijd een arsenaal tot zijn beschikking, waar hij ook heen ging.

Merk barstte het Witte Woud uit. De bomen maakten plaats voor open velden en glooiende heuvels, en hij werd begroet door de enorme rode zon, die laag boven de horizon hing. De vallei strekte zich voor hem uit, en de lucht die erboven hing was zwart, alsof hij kwaad was, gevuld met rook. En daar lagen wat alleen maar de overblijfselen van de boerderij van het meisje konden zijn. Merk kon vanaf hier al het vrolijke geschreeuw van mannen horen, hun stemmen gevuld met bloedlust. Hij liet zijn blik over de plaats van de misdaad glijden en kreeg hen onmiddellijk in het oog. Het waren twaalf mannen. Hun gezichten werden verlicht door de fakkels waarmee ze rondrenden en alles in brand staken. Een aantal van hen renden van de stallen naar het huis en staken de strooien daken in de brand, terwijl anderen het onschuldige vee afslachtten met hun bijlen. Eén van hen, zag hij, sleepte een lichaam aan het haar over de modderige grond.

Een vrouw.

Merks hart begon sneller te kloppen terwijl hij zich afvroeg of het het meisje was – en of ze nog leefde. Hij sleepte haar naar wat leek op de familie van het meisje, die met touwen aan de schuur waren vastgebonden. Er waren een vader en een moeder, en naast hen twee jongere meisjes, waarschijnlijk haar zusjes. Terwijl de wind een rookwolk wegblies, ving Merk een glimp op van haar lange blonde haar, dat onder de modder zat, en hij wist dat zij het was.

Merk werd overspoeld door een golf van adrenaline. Hij sprintte de heuvel af en rende tussen de vlammen en de rook door, en kon eindelijk zien wat er gaande was: de familie van het meisje waren allemaal al dood. Hun kelen waren doorgesneden en hun lichamen hingen slap tegen de muur aan. Hij voelde een golf van opluchting toen hij zag dat het meisje dat werd meegesleept nog steeds leefde. Ze verzette zich terwijl ze haar meesleurden. Hij zag een vechtersbaas hen opwachten met een dolk in zijn handen, en hij wist dat zij de volgende zou zijn. Hij was te laat om haar familie te redden – maar niet te laat voor haar.

Merk wist dat hij deze mannen moest overrompelen. Hij vertraagde zijn pas en liep kalm naar het midden van het erf, alsof hij alle tijd in de wereld had. Hij wachtte tot ze hem in het oog zouden krijgen, met de intentie om ze in verwarring te brengen.

Dat duurde niet lang. De vechtersbaas draaide zich onmiddellijk om, verrast door de aanblik van een man die doodkalm door de slachtpartij liep, en hij riep naar zijn vrienden.

Merk voelde de verwarde blikken op zich branden terwijl hij nonchalant naar het meisje toe liep. De vechtersbaas die haar met zich mee sleurde keek over zijn schouder. Toen hij Merk zag, stopte hij, en hij liet haar in de modder vallen. Hij draaide zich om en kwam samen met de anderen op Merk af, klaar om te vechten.

“Wat hebben we hier?” riep de man die hun leider leek te zijn. Het was de man die het meisje had laten vallen. Hij zette zijn zinnen op Merk en trok een zwaard van zijn riem, terwijl de anderen hem omsingelden.

Merk keek alleen naar het meisje en verzekerde zichzelf ervan dat ze in orde was. Tot zijn opluchting zag hij dat ze haar hoofd optilde en verdwaasd om zich heen keek. Merk was opgelucht dat hij in ieder geval niet te laat was om haar te redden. Misschien was dit de eerste stap op wat een hele lange weg naar verlossing zou zijn. Misschien, dacht hij, begon het niet in de toren, maar hier.

Terwijl het meisje zich omdraaide en zichzelf omhoog werkte op haar ellebogen, ontmoetten hun ogen elkaar, en hij zag dat de hare zich vulden met hoop.

“Dood ze!” gilde ze.

Merk bleef kalm naar haar toe lopen, alsof hij de mannen om zich heen niet eens in de gaten had.

“Dus je kent het meisje,” riep de leider naar hem.

“Haar oom?” riep één van hen op spottende toon.

“Een lang-verloren broer?” lachte een ander.

“Kom je haar beschermen, oude man?” spotte een ander.

De anderen barstten in lachen uit.

Hoewel hij het niet liet merken, nam Merk vanuit zijn ooghoeken stilletjes zijn tegenstanders in zich op. Hij telde met hoeveel ze waren, hoe groot ze waren, hoe snel ze bewogen, hoeveel wapens ze droegen. Hij analyseerde hun spiermassa ten opzichte van hun vetpercentage, wat ze droegen, hoe flexibel ze waren in hun kleren, hoe snel ze zich konden omdraaien in hun laarzen. Hij bekeek de wapens die ze droegen – de grove messen, de getrokken dolken, de slecht geslepen zwaarden – en hij analyseerde hoe ze hun wapens vasthielden, bij hun zij of voor zich, en met welke handen.

De meesten van hen waren amateurs, besefte hij, en geen van hen baarde hem zorgen. Behalve één. Degene met de kruisboog. Merk maakte een mentale aantekening om hem als eerst te doden.

Merk betrad een andere zone, een andere denkmodus, een andere manier van zijn. Hij werd degene die grip op hem kreeg op het moment dat hij zich in een confrontatie bevond. Hij werd ondergedompeld in zijn eigen wereld, een wereld waar hij weinig controle over had, een wereld waar hij zijn lichaam aan opgaf. Het was een wereld die hem vertelde hoeveel mannen hij kon doden, hoe snel, hoe efficiënt. Hoe hij maximale schade kon aanrichten met een minimale inspanning.

Hij had medelijden met de mannen; ze hadden geen flauw idee wat ze te wachten stond.

“Hee, ik praat tegen je!” riep hun leider uit. Hij was nauwelijks drie meter bij hem vandaan, zijn zwaard voor zich, en hij kwam snel dichter bij.

Merk bleef echter kalm doorlopen, uitdrukkingsloos. Hij bleef geconcentreerd. De woorden van de leider werden gedempt in zijn geest. Hij zou niet rennen, of een teken van agressie laten zien, tot het hem uitkwam. Hij kon voelen hoe zijn gebrek aan actie de mannen verwarden.

“Hee, weet je wel dat je op het punt staat om te sterven?” drong de leider aan. “Luister je naar me?”

Merk liep kalm door. Hun leider werd woedend en wilde niet meer wachten. Hij schreeuwde van woede, hief zijn zwaard en viel aan.

Merk nam zijn tijd. Hij liep kalm naar zijn aanvaller toe, en wachtte tot het laatste moment terwijl hij ervoor zorgde dat hij niet zijn spieren aanspande of een ander teken van verzet liet zien.

Hij wachtte tot het zwaard van zijn tegenstander het hoogste punt bereikte, het cruciale moment van kwetsbaarheid, zo had hij lang geleden al geleerd. En toen, sneller dan zijn vijand kon anticiperen, dook Merk als een slang naar voren en gebruikte hij twee vingers om het drukpunt net onder de oksel van de man te raken.

Zijn aanvaller, wiens ogen uitpuilden van pijn en verassing, liet onmiddellijk zijn zwaard vallen.

Merk stapte naar voren en nam de man in een houtgreep. In dezelfde beweging greep hij de man bij de achterkant van zijn hoofd en draaide hem rond terwijl hij hem als een menselijk schild gebruikte. Het was namelijk niet deze man waar Merk zich zorgen om had gemaakt, maar de man achter hem, met de kruisboog. De enige reden dat Merk ervoor had gekozen om deze boom van een kerel eerst aan te vallen, was om dat hij hem als schild kon gebruiken.

Merk draaide zich om naar de man met de kruisboog, die, zoals hij al had geanticipeerd, zijn boog al op hem gericht had. Een seconde later hoorde Merk het onmiskenbare geluid van een pijl die werd afgeschoten, en hij zag hem recht op zich af komen. Merk trok zijn wriemelende menselijke schild dicht tegen zich aan.

De man snakte naar adem, en Merk voelde de man terugdeinzen in zijn armen. De leider schreeuwde het uit van de pijn, en op dat moment voelde Merk zelf ook een steek van pijn, als een mes dat zich door zijn eigen buik boorde. Eerst was hij verward – en toen besefte hij dat de pijl zich dwars door de buik van zijn menselijk schild had geboord, en de pijlpunt had Merk ook in zijn buik geraakt. Hij zat misschien iets meer dan een centimeter diep – niet diep genoeg om hem ernstig te verwonden – maar diep genoeg om verrekte pijn te doen.

Hij berekende hoe lang het zou duren om de kruisboog opnieuw te spannen. Merk liet het slappe lichaam van de leider vallen, greep het zwaard, en wierp. Het zeilde door de lucht naar de vechtersbaas met de kruisboog en de ogen van de man sperden zich wijd open terwijl het zwaard zich door zijn borst boorde. Hij liet zijn boog vallen en viel op de grond.

Merk draaide zich om en keek naar de andere vechtersbazen, duidelijk allemaal in shock nu twee van hun beste mannen dood waren. Ze leken nu helemaal niet zo zeker meer van hun zaak, en keken elkaar aan in de ongemakkelijke stilte.

На страницу:
3 из 5