bannerbanner
De Laatste Plaats In De Hindenburg
De Laatste Plaats In De Hindenburg

Полная версия

De Laatste Plaats In De Hindenburg

Язык: nl
Год издания: 2020
Добавлена:
Настройки чтения
Размер шрифта
Высота строк
Поля
На страницу:
4 из 5

"Grootvader?"

"Ja."

Het bleef stil.

"Sandia?" Ben je daar nog?"

"Ik mag misschien gaan, gewoon voor hulp met grootvader."

"Hm, ik weet het niet."

"Ik niet eet te erg veel."

"In dat geval, oké."

Terwijl Donovan naar huis reed om zijn Buick op te halen floot hij Somewhere over the Rainbow.

* * * * *

Sabrina's Café, vlakbij het Art Museum op Callowhill Street in het centrum van Philadelphia was een familierestaurant dat redelijk van prijs was.

Ze vonden een plekje bij het grote venster aan de voorkant en dan kwam een opgewekte dienster de menu's brengen. Op haar naamkaartje stond 'Nancy' met de hand geschreven en daarnaast een smiley met kattensnorharen. "Ik kom onmiddellijk terug." Ze was een stevige jongedame met rood haar en wel duizend sproeten.

Opa en Sandia zaten tegenover Donovan aan de tafel. Ze bestudeerde allebei het menu, maar hij wist al wat hij wilde.

Nancy kwam terug en stond glimlachend aan het uiteinde van de tafel.

Donovan merkte dat Sandia moeite had met het menu en de dienster maakte haar nerveus. Niet dat Nancy opdringerig was, maar Sandia wist gewoon niet hoe ze met de situatie om moest.

Donovan gluurde van Sandia naar grootvader Martin. Het kan hem waarschijnlijk niet schelen wat hij te eten krijgt, zolang het warm is.

Na een ogenblik zei Donovan: "Ik denk dat ik de kip met honing neem."

"Dat voor mij ook." Sandia gaf haar menu terug aan de dienster.

Mr. Martin gaf zijn menu aan haar.

"Doe maar driemaal kip met honing." zei Donovan.

De dienster noteerde het op haar notitieblok. "Wilt u puree of gebakken aardappelen?" Ze keek naar Sandia.

"Jij vindt puree wel lekker, hé?" zei Donovan tegen Sandia.

Ze knikte.

"Hetzelfde voor ons alle drie." zei Donovan.

"Maïs, broccoli of erwten?" vroeg Nancy aan Donovan.

"Erwten."

"En wat wilt u drinken?"

"Houden jij en je grootvader van icetea?" vroeg Donovan.

"Ja."

"Oké, icetea." zei Donovan tegen de dienster.

"Oké." zei Nancy. "Ik breng jullie een voorafje."

Toen de dienster wegging, fluisterde Sandia: "Dank u."

Nancy keerde terug met hun drankjes en een afgesloten mandje vol warme spek-en-kaastaartjes en een bordje gekoelde boter.

Donovan stak het mandje uit naar Sandia zodat ze een taartje kon nemen; daarna deed hij hetzelfde voor grootvader Martin.

Nadat de oude man er eentje genomen had, nam Donovan zelf ook een en pakte dan zijn icetea vast.

"Boter."

Donovan liet zijn icetea bijna in zijn schoot vallen. Hij staarde met grote ogen naar grootvader. "Zei u 'boter'?"

De oude man knikte. "Boter." Hij wees met zijn mes naar het bordje boter.

Sandia glimlachte en gaf grootvader de boter door.

"Ik ben zo blij u iets te horen zeggen." Donovan smeerde boter op zijn taartje. "Ik wil met u allebei spreken over de hoofdpijn van Sandia."

"Oké." zei grootvader terwijl hij kauwde.

"Sandia, hoe lang heb je al regelmatig hoofdpijn?"

Ze fronste haar voorhoofd. "Altijd."

"En is de pijn erger geworden, de laatste paar jaar of zo?"

"Ja."

"Ik heb een vriend…"

Nancy bracht hun eten. Ze leunden achterover opdat ze de borden voor hen kon plaatsen. "Even kijken," zei ze, "het zal heel moeilijk zijn om te onthouden wie wat besteld had."

Donovan lachte, en dan lachte Sandia ook.

"Oké," zei Nancy, "nog icetea of brood?"

"Ik denk dat we meer dan genoeg hebben voor het ogenblik, Nancy." zei Donovan.

"Oké, als u me nodig heeft, fluit dan even." Met een glimlach haastte Nancy zich naar de volgende tafel.

Iedereen was stil terwijl ze aten.

"Erg lekker." zei grootvader.

“Ja,” zei Sandia, “zo lekker.”

"Ik heb een vriend," zei Donovan, "die dokter is. Ik heb hem vanmorgen opgebeld en Sandia's symptomen beschreven. Hij keek van de een naar de ander. Ze wachtten tot hij verder zou spreken. "Hij vindt dat je een paar tests moet ondergaan."

"Geen geld." zei Sandia.

"Hij zei dat we morgenavond naar de spoeddienst van het ziekenhuis moesten gaan. Hij is dan van dienst. Ze mogen niemand weigeren, ook niet als je geen geld of verzekering hebt."

"Wat is tests?" vroeg ze.

"Waarschijnlijk een CT-scan."

Sandia nam een hap van haar kip en kauwde even. "Denkt u dat dit goed idee is voor mij?"

"Ja."

"Grootvader," zei ze, "denk jij ook?"

"Ja." Hij nam een hap van zijn puree.

"Oké." zei Sandia.

Na de maaltijd aten ze aardbeientaart als dessert.

"Kan ik de manager spreken?" vroeg Donovan aan Nancy toen ze kwam afruimen.

Ze stopte en staarde hem aan. "Heb ik iets verkeerd gedaan?"

Hij schudde zijn hoofd.

"Ik kom onmiddellijk terug."

Al snel kwam een kleine, gezond uitziende man met een geschoren hoofd dat de vorm van een kogel had naar hun tafel gestapt met Nancy achter hem aan.

"Wat scheelt er?" vroeg hij.

"Niets." zei Donovan. "Het eten, de bediening, de sfeer… alles is voortreffelijk."

De manager haalde zijn schouders om en stak zijn handen uit met de palmen omhoog. "Bedankt?" Hij wist duidelijk niet welke kant dit uitging, maar hij was op zijn hoede. Dan pas lette hij op het pasje aan het lint rond Donovans nek. "Je bent een journalist."

"Ik schrijf onlinecolumns waarin ik zaken in de stad bespreek. Ik heb meer dan tienduizend volgers. Als u het goed vindt, zou ik graag een paar foto's nemen en een artikel schrijven voor mijn column van morgen."

De manager leek nog altijd te twijfelen.

"Het zal een positieve bespreking zijn, minstens vier sterren."

Nancy probeerde een nerveus lachje in te houden, maar het kwam eruit als een ongemakkelijke grinnik. Ze duwde haar vingers tegen haar lippen. “Sorry.”

"Ah, zo," zei de manager, "ja, natuurlijk."

"Als Nancy het goed vindt, zou ik graag een foto van haar nemen terwijl ze de klanten bedient op haar vrolijke manier. Een goedgeluimde dienster maakt echt het verschil als je uit eten gaat."

De manager keek even naar Nancy met gefronst voorhoofd.

"Mag ik eerst even mijn haar gaan kammen?" Nancy duwde een rode krul achter haar oor en keek van haar baas naar Donovan.

Donovan pakte zijn aktetas vast om er zijn Canon uit te halen.

* * * * *

Toen Donovan Sandia en haar grootvader om tien uur thuisbracht, voelde hij zich bezorgd of in de war. Er zat hem iets dwars, maar hij kon niet zeggen wat er precies verkeerd was.

Sandia duwde de voordeur open en grootvader ging naar binnen. Ze stond op de trede en keek glimlachend neer naar Donovan.

"Zo," zei hij, "ik denk dat ik maar…"

"Wil je binnenkomen?"

Oh, God, ja. Ik wil binnenkomen en aan je voeten zitten en alleen maar in je prachtige blauwe ogen kijken voor de rest van mijn leven. "Het is al laat." Hij wist dat ze niets in huis hadden om te ontbijten. Hij wist dat haar hoofdpijn terug zou keren. Grootvader leek rationeel voor het ogenblik, maar als iets gebeurde met Sandia, zou hij dan voor haar kunnen zorgen? De oude man kon zo weer in shellshock gaan, zoals gebeurd was toen hij die brief had ontvangen van VZ.

Slechts elf uur waren voorbij sedert ze die morgen de deur had geopend voor hem en hij was al zo in haar leven verwikkeld dat hij het moeilijk vond om te vertrekken.

Ze wachtte stil en glimlachte.

Als hij nu binnenging, wist hij dat hij er de nacht door zou brengen; hij zou waarschijnlijk op de sofa slapen of de hele nacht met haar praten. Of misschien zou hij iets impulsiefs en doms doen. Nee, hij moest sterk zijn. "Ik moet nu echt vertrekken."

"Bedankt, Donovan."

"Ik zal morgenochtend ontbijt brengen als dat oké is."

Ze knikte.

Hij haastte zich naar zijn Buick, keek dan achterom en zag dat ze naar hem aan het kijken was.

Hoofdstuk negen

Setting: 1623 v.Chr. op de Stille Zuidzee

Er was geen zonsopgang. Er verschenen alleen lage, saaie, loodgrijze wolken die voortgejaagd werden door de harde westenwind. De koude regen striemde op het Babatanavolk dat bleef vechten tegen de stormachtige zee. Het oog van de storm was naar het oosten weggedreven, maar ze hoorden nog steeds het verre gerommel van de donder.

Ze hadden al hun kracht nodig om de boeg van hun boten in de tot zeven meter hoge golven te blijven houden.

Hiwa Lani zat bij de kinderen en de dieren in het midden van een van de platforms terwijl de andere vrouwen en mannen peddelden om de kano's recht in de schuimende golven te houden.

Hun afdak van gevlochten palmbladeren was weggeblazen in de nacht, maar Hiwa Lani hield de kinderen samen in een cirkel om de dieren.

"Hou je goed vast aan de touwen en aan elkaar," zei Hiwa Lani, "het onweer is bijna voorbij." Ze probeerde vastberaden en geruststellend te klinken, maar ze was even angstig als de kinderen.

De twee kano's waren nu samengebonden zodat ze niet uiteengedreven konden worden.

Langzaamaan, in een tijdspanne van twee uur, begonnen de golven te kalmeren en tegen halfweg de middag brak de zon door de wolken en verlichtte het kleine konvooi zodat Akela de kans kreeg om de schade op te nemen.

Ze hadden een kano verloren, samen met alle planten en de meeste dieren erop. De mast van Kaleis boot, het afdak van de beide boten en een groot gedeelte van het tuig was weg. Van de twee overgebleven kano's hadden ze echter enkel een varken, Cachu genaamd, verloren doordat het overboord geslagen was tijdens de stormachtige nacht.

Ze waren uitgeput, maar iedereen had het tenminste overleefd.

Fregata, de fregatvogel die drijfnat van het zeewater in zijn kooi zat en er ellendig uitzag, had het overleefd.

Ze dankten Tangaroa, de god van de zee, om alle Babatana te behoeden tijdens de lange stormachtige nacht.

De wind had hen ver naar het oosten van hun koers doen afwijken en voor de zee gekalmeerd was tot zijn normale ritme kon Akela de deining en de golven niet lezen om zich te oriënteren.

Nadat ze de nodige herstellingen hadden uitgevoerd en een goede maaltijd gegeten hadden, liet Akela de fregatvogel vrij en iedereen keek toe hoe hij hoog in de lucht ronddraaide en zich dan door de westenwind liet meevoeren. Wanneer hij nog slechts een bruin stipje was tegen de blauwe lucht, boog hij af naar het noorden en vloog de horizon tegemoet.

Akela stippelde een route uit richting het noorden, Fregata achterna. De fregatvogel zou snel uit het zicht verdwijnen, maar Akela kon zijn koers aanhouden op basis van de positie van de zon.

Toen de avond viel, was de vogel nog niet teruggekeerd, dus bleef Akela noordwaarts varen. De hele avond en nacht keek hij naar de sterren om in een rechte lijn te kunnen varen.

Toen de zon opging, was de vogel nog steeds niet terug. Iedereen vatte weer moed toen het duidelijk werd dat de fregatvogel een plaats had gevonden om te landen.

Kort na de middag riep Akela naar zijn vrouw: "Karika, kijk naar die wolken!"

Met haar hand beschermde ze haar ogen tegen de zon om naar het noorden te kijken waar hij heen wees. "Hm, dat zijn hele mooie wolken, Akela."

"Zie je dat de wolken onderaan lichter van kleur zijn? Ze hangen boven ondiep water, misschien dicht bij een strand."

"Ah, ja, Akela. Nu zie ik het."

"Daarheen, Metoa." riep Akela naar de man op de achtersteven. "Leid ons die richting uit. Alle anderen: neem je peddel." Akela greep zijn eigen peddel en begon hard te trekken tegen het water.

De kleine Tevita klom tot halfweg de mast om verder over zee te zien. "Bomen, papa!" riep ze, "Ik zie bomen."

Akela ging staan. "Ja! Ik zie ze ook, Tevita." Hij ging weer zitten en begon nog harder te peddelen dan voordien.

Al snel kregen ze een eiland in het vizier. Eerst leek het maar een kleine atol, maar als ze dichter peddelden, konden ze zien dat het eiland van hen wegdraaide richting het oosten en het westen en ze alleen de kaap van een groot eiland zagen.

Toen ze op honderd meter van de kust genaderd waren, stak Akela zijn hand omhoog om de anderen te doen stoppen met peddelen. "Laten we eerst kijken of hier andere mensen leven."

Ze bleven een tijdje ter plaatse dobberen, parallel aan het zandstrand waar enorme palmbomen uitnodigende schaduwen op de hoogwaterlijn wierpen.

De jonge vrouw, Hiwa Lani, ging staan met haar hand boven haar ogen tegen de zon om naar het strand te kijken en om te zien of er beweging was.

Akela wist dat zijn volk na twee maanden graag aan land wilde gaan en vaste grond onder de voet wilde voelen, maar hij wilde niet dat ze een vijandige stam zouden tegenkomen die niet graag heeft dat veertig nieuwkomers plots hun eiland inpalmen.

Akela en Metoa maakten de twee boten los van elkaar terwijl ze de kust in het oog hielden.

Na twintig minuten zonder enige beweging op het strand, deed Akela teken dat ze aan land konden gaan.

Ze zagen de branding voor zich en wisten dat het ruw zou worden, maar gelukkig bijlange niet zo ruw als het onweer van de vorige nacht was geweest.

Ze bleven de boeg naar de kust richten, surften door de branding en lieten zich dan in een kleine inham glijden. De inham was misschien honderd meter breed en vormde een bijna perfecte halve cirkel. Ze landden op puur, wit, fijn zand.

Zodra ze de kano's uit het water getrokken hadden, wilden de kinderen naar de bomen lopen en het eiland verkennen.

"Papa, kijk daar," zei Tevita, "mooie bloemen aan de bomen. We moeten er plukken voor onze welkomstkrans."

"Blijf in de buurt." Akela hield de bomenlijn nog steeds goed in de gaten.

Tevita en de andere kinderen protesteerden niet en hielden de bomen ook in het oog.

Akela leidde hen langs het strand en zei dat ze alert moesten blijven en zich klaarhouden om zich te verdedigen.

Na een tijdje liepen ze naar de bomen en zochten ze paden. Eens ze tussen de palmbomen stonden, hielden ze halt om te luisteren of er ongewone geluiden waren en om te zien of er iets was dat door mensen gebouwd was.

Ze vonden geen paden en gingen dieper het bos in. Ze zagen veel verschillende soorten vogels en vlinders, maar geen teken van mensen of iets dat door mensen gemaakt was. Toen ze de andere kant van het eiland bereikten, zagen ze dat het de vorm had van een gebroken boemerang rond een grote lagune van lichtblauw water.

Tussen de kokospalmen en langs de rand van de lagune stonden nog meer bomen vol sneeuwwitte bloesems van vier bloemblaadjes.

Ze wandelden op het zandstrand langs de lagune en kwamen al snel een grote koraalrots tegen die was aangespoeld tijdens een lang vervlogen storm. Bovenop de rots zat hun fregatvogel te zonnen en zijn veren te poetsen.

"Kijk daar!" Tevita wees naar de rand van het bos.

Cachu, het varken dat overboord geslagen was tijdens het onweer, stond nonchalant in het gras te kauwen op een tak met witte bloemen. Hij negeerde de mensen ostentatief terwijl hij nog een twijg afbeet.

"Dit is een goed teken." zei Akela terwijl de anderen rond hem kwamen staan. "De goden hebben ons naar ons nieuwe thuis geleid. We zullen deze plek Kwajalein noemen, de Plaats van de Bomen met Witte Bloemen."

Hiwa Lani en de kinderen verzamelden bloesems van de bomen met witte bloemen en maakten er dan welkomstkransen mee voor alle mensen en ook een voor Cachu.

Iedereen knielde in het zand en dankte Tangaroa, de god van de zee, Tawhiri, de god van de wind en het onweer en Pele, de godin van het vuur.

Het Babatanavolk had de andere dieren aan de boten vastgemaakt terwijl ze het eiland verkenden.

Toen ze zeker waren dat er geen roofdieren of mensen op het eiland waren, maakten ze de varkens, honden en kippen los en lieten ze ze de vrije loop.

Ze vonden geen waterbron, dus zouden ze regenwater moeten opvangen, maar dat waren ze gewoon.

Op het eiland stonden honderden kokospalmen en pijnbomen, maar Akela wist dat ze erg zuinig moesten zijn met de bomen en er zeker niet meer mochten vellen dan het eiland kon voortbrengen. Een onbegroeid eiland wordt al snel een verlaten eiland.

De grote lagune was bijna volledig omsloten door het eiland. Het kalme, hemelsblauwe water bevatte veel verschillende soorten eetbare vissen, zoals regenboogstekelmakreel, vierogige koraalvlinder en bonito. Er was ook een overvloed aan krabben, oesters, mosselen en langoesten.

Die eerste avond stak Akela met zijn vuurstenen een vuur aan waarop ze voor de eerste keer in meer dan twee maanden een warme maaltijd bereidden. Iedereen was de rauwe vis beu, maar ze doodden niet graag een van de varkens tot ze er meer hadden. Dus roosterden de vrouwen vier grote rode snappers aan een spies boven het vuur terwijl de kinderen een geweven mand vol mosselen verzamelden om in de kolen te bakken. Ze bakten ook broodboomvruchten en taro. Terwijl de vrouwen kookten, bouwden de mannen een tijdelijk onderkomen voor de nacht.

Toen ze rond het vuur zaten te eten, praatten ze over waar ze hun permanente hutten zouden bouwen en waar ze broodbomen en taro zouden planten. Er was ook sprake van een twintigtal extra kano's bouwen. Die zouden ze dan op het strand langs de hoogwaterlijn positioneren. Als er dan migranten passeerden, zouden ze de vele kano's zien en denken dat het eiland dikbevolkt was en dus voorbijvaren en een ander eiland zoeken om op te wonen.

* * * * *

De volgende morgen werden ze wakker door het getjilp van tropische vogels in de pijnbomen en bruine meeuwen die langs de vloedlijn op zoek waren naar kleine visjes en schaaldieren.

Na het ontbijt wandelden ze naar de andere kant van het eiland en op het westelijke punt zagen ze vlakbij nog een eiland. Later, als het dorp georganiseerd zou zijn, zouden ze met hun kano's het andere eiland gaan verkennen.

Toen de middelste kano verging tijdens het onweer, hadden ze veel dieren verloren, maar ze hadden nog altijd veertien varkens, drieëntwintig kippen en twee honden.

Ze kwamen geen slangen of andere roofdieren tegen op het eiland, dus de kippen zouden wel snel kuikens krijgen en hen voorzien van vlees en eieren. Het zou wat langer duren voor de varkens zich vermeerderden.

Op basis van de grootte van Kwajalein en de overvloed aan bomen en andere planten berekende Akela dat het eiland tot wel vierhonderd mensen kon huisvesten.

"Dat betekent," zei Akela tegen zijn vrouw, Karika, terwijl ze naast elkaar op hun slaapmatjes lagen, "dat onze kleinkinderen mensen zullen moeten uitsturen om nieuwe eilanden voor de groeiende bevolking te vinden."

Karika draaide zich om en hield haar hand onder haar hoofd. "En dat betekent dat je je kleinzoon zal moeten leren navigeren op zee." Ze glimlachte naar haar echtgenoot.

"Tegen dan zal ik te oud zijn om zelfs maar tot de zee te wandelen."

"Dan moet je je navigatievaardigheden misschien aan je zoon leren."

"Maar ik heb geen…"

Ze onderbrak hem met een kus en ging tegen hem liggen voor een knuffel.

Hoofdstuk tien

Tegen middernacht zaten Donovan, Sandia en grootvader Martin in de overvolle wachtzaal van de spoeddienst van het Einstein Medical Center op de Old York Road.

Donovan had een rolstoel gehuurd in de loop van de dag en Sandia duwde grootvader het ziekenhuis binnen.

Ze wachtten bijna een uur voor ze bij de triageverpleegkundige terecht konden.

Toen de verpleegkundige aan Mr. Martin vroeg of hij de verantwoordelijke was, gaf hij haar zijn naam, rang en serienummer.

"Hij is een veteraan van de Tweede Wereldoorlog," zei Donovan "en hij heeft een tijdelijk probleem met verbale communicatie."

"Oké," zei ze, "laten we de gegevens van Sandia noteren en dan spreken we later wel over de financiële kant."

Nadat de verpleegkundige geluisterd had naar alle details over Sandia's probleem, gaf ze haar prioriteit niveau twee.

Ondertussen kwam Donovan te weten dat haar naam Sandia Ebadon McAllister was, dat ze eenentwintig was, dat ze nooit getrouwd geweest was en geen kinderen had en dat ze tot haar achtste naar school was geweest. De verdwijning van haar ouders leek samen te vallen met het einde van haar opleiding.

"Hoe snel zullen we een dokter kunnen spreken?" vroeg Donovan.

"Heel snel. Er is niemand anders in de wachtzaal met een niveau een of twee. Nu, zou ik graag haar verzekeringsgegevens noteren."

"Ze is niet verzekerd."

"Financiële situatie?"

"Haar familie heeft geen geld."

"Heeft ze zich aangemeld voor een ziekteverzekering via het werk?"

“Obamacare?” Donovan keek even naar Sandia.

Ze trok haar schouders op en schudde haar hoofd.

"Nee." zei Donovan.

"Meld u bij de financiële afdeling op het einde van de gang. Maggie zal haar helpen met haar inschrijving voor een ziekteverzekering en voor Medicaid. Wanneer ze de dokter kan spreken, zal haar naam worden afgeroepen door de intercom."

* * * * *

Maggie was net begonnen met het ingeven van de informatie op de website van de ziekteverzekering toen Sandia's naam door de intercom werd afgeroepen.

"Als je klaar bent, kan je terugkomen," zei Maggie, "en dan werken we dit af nadat Sandia onderzocht is."

"Oké." zei Donovan.

"Het is op het einde van de gang, rechts. Behandelkamer vier."

* * * * *

Donovan keek om zich heen in de steriele behandelkamer en parkeerde de rolstoel van Mr. Martin dan naast een porseleinen lavabo met pedalen in plaats van een kraan.

Een jonge vrouw in een witte laboschort kwam de ruimte binnen.

Donovan keek toe hoe ze het formulier bestudeerde op haar clipboard. Zonder ook maar iemand aan te kijken, bladerde ze naar de volgende pagina.

Ze was slank en innemend. Haar karamelkleurige haar was erg kort geknipt en gekamd als dat van een jongen. Ze was aantrekkelijk zoals een secretaresse dat kan zijn, met hemelsblauwe ogen die gehouwen leken uit de Mendenhallgletsjer. Er stak een stethoscoop uit een zak van haar labojas.

Donovan vond dat ze eruitzag als een schoolmeisje.

Ze keek even naar Donovan en Mr. Martin en dan viel haar blik op Sandia.

Donovan was er niet helemaal zeker van, maar het leek of haar gletsjerogen opwarmden tot een mediterraans blauw.

De vrouw draaide zich weg, liet haar clipboard op het aanrecht vallen en stapte op de warmwaterpedaal. Ze waste haar handen gedurende wat een buitensporige tijd leek en gebruikte daarbij ongeveer twee soeplepels antibacteriële zeep. Nadat ze het water van haar handen had geschud, bewoog ze ze heen en weer onder een grijze metalen bak die aan de muur hing. De bak piepte alsof hij geschrokken was en spuwde dan een lange, bruine, papieren handdoek uit.

Toen ze haar handen had afgedroogd, ging ze naar Sandia die naast haar grootvader stond. "Ik ben Grace." Ze stak haar hand uit.

Sandia staarde naar de uitgestoken hand.

Ik hoop dat ze snapt dat Sandia niet de snob uithangt. Ze heeft gewoon geen sociale vaardigheden. Hoe zou dat eigenlijk komen?

Toen ze geen reactie kreeg, nam Grace Sandia net boven de elleboog bij de arm en leidde haar naar de onderzoekstafel. "Ga hier maar zitten."

Sandia ging op de tafel zitten, schoof naar achter en fatsoeneerde haar bruine rok over haar knieën.

Grace haalde de stethoscoop uit de zak van haar jas en Donovan zag dat ze naar Sandia's linkerhand keek en dan naar de zijne.

"Waar hebt u pijn?" Grace sprak tegen Sandia terwijl ze naar haar hart luisterde met de stethoscoop.

"Hier." Sandia wees naar het midden van haar voorhoofd en bewoog haar vinger dan naar haar linkerslaap.

Grace haalde de stethoscoop uit haar oren en liet hem rond haar nek hangen. "En hier?" Ze raakte de bovenkant van Sandia's hoofd aan.

"Soms."

"Bent u misselijk 's morgens?"

Sandia keek naar Donovan.

"Pijn in je buik." zei hij.

Ze knikte en Grace noteerde iets op haar clipboard.

"Excuseer me, Grace." zei Donovan.

Ze trok een wenkbrauw op.

"Wanneer zal de dokter komen?"

"Mr. Martin…"

"Mijn naam is niet Mr. Martin."

"Bent u Sandia's broer niet?"

"Nee."

"Haar oom?"

"Nee."

"Bent u familie?"

"Nee."

Ze keek even naar de het pasje dat aan het blauw-rode lint rond zijn nek hing. "Wie bent u?"

"Ik ben Donovan O’Fallon."

Het clipboard kletterde op het aanrecht. "Dan zal u buiten moeten wachten."

"Maar…"

Ze wees naar de deur.

Voor hij de kamer buitenging, keek hij naar Sandia die er bezorgd uitzag. Hij probeerde haar gerust te stellen met een glimlach.

Toen hij de deur opende, hield Grace hem tegen. "Mr. O'Fallon."

"Ja?"

"Ik ben neurochirurg."

"Oh…" Zakt door de grond. “O-okay, sorry. Ik wacht wel in de wachtzaal als je me nodig hebt."

На страницу:
4 из 5