
Полная версия
De Ridders

Aristofanes
De Ridders
Inhoud van het stuk
Dit stuk is geschreven tegen Kléon, den volksleider der Atheners. Hij wordt voorgesteld als een pasgekochte Paphlagonische slaaf, in het huis van den heer Volk (Démos), door wien hij boven de anderen wordt voorgetrokken. Zijn twee medeslaven smeden nu tegen hem samen, en halen, volgens de woorden van een orakel, den worstverkooper Agorákritos over, tegen hem op te treden, en voortaan over het Atheensche volk te heerschen. In den vorm van een koor verschijnen nu ook de Atheensche ridders (vertegenwoordigers van den ridderstand), en smaden Kléon, die zich tracht te verdedigen door ze bij den raad (der vijfhonderd) aan te klagen van eene samenzwering tegen den staat. Er heeft een scheldpartij en een gevecht tusschen den leêrlooier en den worsthandelaar plaats, en de dichter maakt van de gelegenheid gebruik om zijn hart tegenover het publiek uit te storten, om de voorvaderen te prijzen, en door een lofgedicht op de paarden tevens den ridderstand in de hoogte te steken. De strijd der twee tegenstanders in den raad eindigt met een overwinning van den beulingventer, die het van Kléon telkens in onbeschaamdheid wint. Terwijl het koor zich hierover verheugt, wil de razende Kléon thans zijn heer Volk (Démos) zelf laten beslissen. De knorrige oude heer verschijnt, en bepaalt dat de wedstrijd op de Pnyx (den Heuvel) zal plaats vinden, waartoe het ridderkoor een opwekkend lied zingt. – Nadat de heer Volk (Démos) op de steenen zitplaatsen der Pnyx plaats heeft genomen, vangt de tweede, de ernstige strijd aan. Beide volksvrienden krijgen nu beurtelings het woord, en bespreken den oorlog en de staatkundige gebeurtenissen van den dag. De een tracht den ander in flikflooierij van meester Volk en bespottelijke dreigementen te overvleugelen. Kléon wil zich door orakelspreuken redden. De worstenman heeft ze ook. Zij zullen gehaald worden, Démos zal ze aanhooren en dan beslissen; na welk tooneel het koor den naderenden val van Kléon voorspelt. – In de volgende tooneelen wint het de worsthandelaar in uitlegging der spreuken. Kléon geeft zich nog niet gewonnen, hij stelt voor heer Volk om de beurt ten eten te geven. Wie dat het best doet, zal overwinnaar zijn. Een koorlied, dat dit tooneel besluit, schildert op dichterlijke wijze het ware karakter van den veranderlijken heer Démos.
Thans verschijnen beiden met manden vol eten. Kléon schijnt het door fijnere spijzen te winnen, maar de beulingventer weet zich door list en overmoed den zege te verschaffen. Eindelijk geeft Kléon zich gewonnen, het orakel had hem reeds lang geleden zijn val voorspeld, en treurig en moedeloos zinkt hij in elkaar. Agorákritos, de worsthandelaar, gaat met heer Volk weg, ten einde hem door zijn kunst te verjongen. Na een tusschenzang van het koor, komen beiden geheel veranderd terug, Agorákritos als een edel vaderlander, Démos een flinke Marathonstrijder, in plaats van een zwakke grijsaard, zooals vroeger. De eerste wordt in zijn nieuw ambt bevestigd, Kléon veroordeeld om aan de poorten der stad te gaan schreeuwen tegen badmeesters en lichte vrouwen.
De Ridders is opgevoerd te Athene, in Februari 424 v. C. De dichter ontving voor dit stuk den eersten prijs, en overwon zijne twee mededingers, waaronder den talentvollen blijspelschrijver Kratinos.
Personen
Slaven van Volk (Démos).
Eerste Anonymus (Nikias)
Tweede Anonymus (Demosthenes)
Een Paphlagoniër (Kléon).
Agorákritos, worsthandelaar.
Koor van Ridders.
Volk (Démos), een oude heer.
Stille Personen: Slaven (aan het einde van het stuk).
De eerste acteur (Aristofanes zelf) speelt voor den worsthandelaar.
De tweede acteur speelt voor Nikias, later voor den
Paphlagoniër.
De derde acteur speelt voor Demosthenes, later voor Volk.
Het stuk speelt te Athene, vóór het huis van Volk.
Eerste tooneel
Men ziet het huis van den ouden Volk, daarvóór een slaaf (Nikias), die pijnlijk heen en weer loopt.
Eerste Slaaf (Nikias), daarna Tweede Slaaf (Demosthenes).
Eerste Slaaf.
1Tarátaratá, o wat een rampen, tátaratá!Die nieuwgekochte beroerde Paphlagoniër„Verderven hem de goden met z’n wanbeheer!”5Want sedert hij hier in het huis gedrongen isWordt ieder slaaf door hem geranseld, eeuwigdoor.(De tweede slaaf komt te voorschijn)
Tweede Slaaf.
Die allerberoerdste Paphlagoniër, weg met hemEn met z’n streken.Eerste Slaaf.
En met z’n streken. Hoe maak jij het, ellendige?Tweede Slaaf.
Slecht, evenals jij.Eerste Slaaf.
Slecht, evenals jij. Kom dan maar hier, dan zullen wij„Een duetje samen fluiten, Olympos nagebootst.”Samen(fluitende).
10Tu-tu, tu-tu, tu-tu, tu-tu, tutu, tutu!Tweede Slaaf.
Vergeefs het klagen! Doen we niet beter en zoeken eerstEen uitkomst voor ons beiden, zonder weegeklaag?Eerste Slaaf.
Wat moet er gebeuren?Tweede Slaaf.
Wat moet er gebeuren? Jij moet ’t zeggen.Eerste Slaaf.
Wat moet er gebeuren? Jij moet ’t zeggen. Neen, zeg jij ’t!Ik wil niet vechten.Tweede Slaaf.
Ik wil niet vechten. Bij Apol, ik evenmin.Eerste Slaaf.
15„Kunt gij niet raden wat mijn plicht te zeggen is?”Tweede Slaaf.
Vat moed en spreek, als jij het zegt, zeg ik het ook.Eerste Slaaf.
Ik ben geen sladood! Vertel mij hoe ik het zeggen kanEen beetje gemaniereerd, zooals Euripides.Tweede Slaaf.
Neen, neen, neen, neen, verkoop in ’s hemels naam geen kool,20Maar zoek een middel om te ontvluchten aan dien heer.Eerste Slaaf.
Zeg dan: we-loopen, achter elkaar, precies als ik.Tweede Slaaf.
We-loo-pen, daar, ik zeg het al.Eerste Slaaf.
We-loo-pen, daar, ik zeg het al. Zeg dan daarnaHet woordje: weg, daarachter!Tweede Slaaf.
Het woordje: weg, daarachter! Weg!Eerste Slaaf.
Het woordje: weg, daarachter! Weg! Zóó is het goed!Doe of je ’t woordje langzaam aftrekt, en zeg eerst:25We-loopen-, daarna zeg je: weg, en dan heel gauw…Tweede Slaaf.
We-loopen, weg, we-loopen weg, we-loopen weg!Eerste Slaaf.
Mooi zoo, niet waar!Tweede Slaaf.
Mooi zoo, niet waar! Jawel, bij Zeus! maar voor m’n huidVoorspelt het mij een leelijke toekomst.Eerste Slaaf.
Voorspelt het mij een leelijke toekomst. Wel, waarom?Tweede Slaaf.
Omdat bij dien aftrek licht m’n huid verloren gaat.Eerste Slaaf.
30Het beste voor ons beiden dunkt mij nu te zijn„Ons neer te werpen voor een heilig godenbeeld.”Tweede Slaaf.
Welk godenbeeld? geloof jij vast dat er goden zijn?Eerste Slaaf.
Welzeker!Tweede Slaaf.
Welzeker! En wat is dan jouw bewijs daarvoor?Eerste Slaaf.
Omdat ik gehaat ben bij de goden. Klopt dat niet?Tweede Slaaf.
35Je overtuigt me. Maar ’k zoek tòch een andren weg!Wat denk je, wil ik de zaak vertellen aan ’t publiek?Eerste Slaaf.
Dat is niet kwaad. We vragen één ding aan ’t publiek,(tot het publiek gewend):
Om asjeblieft te laten blijken aan d’acteurs,Als men pleizier heeft van onze verzen en ons spel.Tweede Slaaf.
40Ik zal vertellen.(tot het publiek)
Ik zal vertellen. Weet dan, publiek, we hebben ’n heer,Heel boersch en driftig, ’n boonenverslinder, onbesuisd,Meneer Volk van den Heuvel, een humeurigen ouweheer,En ’n beetje doof. Die kocht op d’eersten van de maandEen slaaf, Paphlagoniër, en leerlooier van beroep,45Maar ondertusschen een verduiveld grooten schelm.Die kerel had den aard van ons oudje snel doorgrond,Die beroerde Paphlagoniër! vleide onzen heer,Hij streelde en likte, hij bedroog en kamde ’m op,Met allerlei flikvlooierijen sprak hij zóó:50„Mijnheer Volk, neem ’n bad, maar eerst nog even één proces,„Pak aan, en slik, en eet. Daar heb j’ een kwartje vast!„Wil ik je eten klaarzetten?” – Dan pakt hij wegWat een van ons al voor z’n heer heeft klaargemaakt,En maakt zich lief. Zóó had ik eens verleden jaar55Een lekkren koek gebakken met Spartaansch beslag,Maar hij kwam listig aangeloopen, pakte ’m weg,En bood de roomtaart die ikzelf geslagen had!Ons jaagt hij weg, en niemand anders mag zijn heerBedienen. Hij staat met een leêren krans op ’t hoofd,60En jaagt, terwijl z’n meester eet, de sprekers weg.Hij zingt orakels, en de ouwe orakelt meê.Zoodra hij hem met Moeder de Gans heeft volgepropt,Beginnen z’n kunsten. Al de slaven in het huis,Belastert hij, en het gevolg is: slaag voor ons!65De Paphlagoniër loopt voortdurend woedend rond,En stookt en kuipt, en roept op eens bij voorbeeld uit:„Zie je wel hoe Hylas door mijn toedoen slagen krijgt?„Houdt mij te vrind, of anders ga je kapot vandaag!”En wij – moeten geven. Doen we ’t niet, de ouwe geeft70Ons zeker dan nog tienmaal erger voor de broek.(tot den ander):
Dus laten wij maar gauw bedenken, beste vrind,Wat weg ons nù te kiezen staat, en wie ons helpt.Eerste Slaaf.
Je vraagt, wat weg? We loopen weg, dat’s ònze weg.Tweede Slaaf.
O neen, want alles weet de Paphlagoniër,75Zelf ziet hij toe op alles. Met z’n eene beenStaat hij in Pylos, met z’n ander op de Pnyx.Z’n beenen houdt hij altijd zóóver uit elkaar,Dat feitelijk z’n achterste is in Gapenburg,Z’n handen in Bedel-, en z’n geest in Stelenburg.Eerste Slaaf.
80Dan is het best dat wij maar doodgaan!Tweede Slaaf.
Dan is het best dat wij maar doodgaan! Laat ons zien,Hoe wij dan sterven kunnen vol van dapperheid.Eerste Slaaf.
Ja zeker, hoe te sterven vol van dapperheid?Het beste is misschien, wij drinken stierenbloed.Het meest bevalt me de dood nog van Themistokles.Tweede Slaaf.
85Of ongemengden wijn, den goeden god ter eer,Want daaruit volgt allicht een goed en wijs besluit.Eerste Slaaf.
Wat ongemengd? Dus is het jou om drank te doen?Nam ooit een man, die dronken was, een wijs besluit?Tweede Slaaf.
Jij bent een echte geheelonthoudingsleuteraar.90Durf jij beweren dat de wijn ’t verstand beneemt?Is er soms iets, dat meer vermag, dan juist de wijn?Kijk, als de menschen lekker aan het drinken zijn,Dan worden ze rijk, ze winnen altijd hun proces,Ze zijn gelukkig, en ze doen hun vrienden goed.95Breng mij ten minste drommels gauw een kan vol wijn,’k Besproei mijn geest, en zal een groote wijsgeer zijn!Eerste Slaaf.
O hemel, wat bezorg j’ ons nog met jouw gedrink!Tweede Slaaf.
Breng ’t gauw, m’n beste!(Nikias gaat het huis binnen)
Breng ’t gauw, m’n beste! Zie hoe ’k achterover lig!Ben ’k eenmaal dronken, dan bestrooi ik het tooneel100Met invalletjes en meeninkjes en plannetjes.(Demosthenes ligt achterover. Nikias komt terug met een kan en een beker).
Tweede tooneel
Dezelfden.
Eerste Slaaf.
Gelukkig maar, dat ik niet binnen ben betrapt,Toen ik dien wijn stal!Tweede Slaaf.
Toen ik dien wijn stal! Wat doet de Paphlagoniër?Eerste Slaaf.
Hij vrat zouten koeken, openlijk verkochte waar,En snurkt nu dronken achterover op zijn leêr.Tweede Slaaf.
105Komaan dan, schenk me gauw wat onvermengden wijn,Om hier te plengen.Eerste Slaaf.
Om hier te plengen. Plengen wij den goeden God!(hij vult den beker, en reikt hem aan Demosthenes)
Drink, drink den rooden wijn gewijd aan Pramnos’ god!(Demosthenes drinkt)
Tweede Slaaf.
O goede god, van u koom’ wijsheid, niet van mij!Eerste Slaaf.
Wat is er nu nog meer te doen?Tweede Slaaf.
Wat is er nu nog meer te doen? Steel drommels gauw110De orakels, die de Paphlagoniër binnen heeft,Zoolang hij slaapt.Eerste Slaaf.
Zoolang hij slaapt. Het zal gebeuren, maar ik vreesDat dan op eens uit den goeden god een slechte groeit.(Hij gaat naar binnen)
Tweede Slaaf.
Komaan, ik zet den kan vol wijn weer aan den mond.(Nikias komt met een rol terug)
Derde tooneel
Dezelfden.
Eerste Slaaf.
115De Paphlagoniër ligt ronkend neêr en stinkt,Hij merkte niet dat ik het heilig orakel stal,Dat hij zoo trouw bewaarde.Tweede Slaaf.
Dat hij zoo trouw bewaarde. ’n Slimme guit ben jij!Geef hier, laat mij het lezen. En schenk jij mij in,Een beetje gauw. Laat mij eens zien, wat staat er in?120O gulden spreuken! reik mij gauw den beker aan.Eerste Slaaf.
Laat zien, wat zegt ’t orakel?Tweede Slaaf.
Laat zien, wat zegt ’t orakel? Schenk me nóg eens in.Eerste Slaaf.
Is dat één van de spreuken „Schenk me nòg eens in?”Tweede Slaaf.
O Bakis!Eerste Slaaf.
O Bakis! Wat is er?Tweede Slaaf.
O Bakis! Wat is er? Kerel, schenk me nòg eens in!Eerste Slaaf.
Ik denk dat die Bakis nog al diep in ’t glaasje keek.Tweede Slaaf.
125Vervloekte Paphlagoniër, heb je dit bewaard,’t Orakel vreezend dat je zelf betrof?Eerste Slaaf.
’t Orakel vreezend dat je zelf betrof? Hoe dan?Tweede Slaaf.
Omdat er duidelijk staat, dat hij verloren is.Eerste Slaaf.
Wat zeg je?Tweede Slaaf.
Wat zeg je? Kijk eens, duidelijk staat het in de spreukDat er allereerst een vlashandelaar is opgestaan,130Die al de zaken van den staat besturen zal.Eerste Slaaf.
Eén handelaar dus. En wat komt er dan? Spreek op.Tweede Slaaf.
Een schapenhand’laar zal daarna de tweede zijn.Eerste Slaaf.
Twéé handelaars dus. Wat gebeurt er dan met dien?Tweede Slaaf.
Hij zal besturen, tot er nòg een beroerder vent135Dan hij zal komen, en dan gaat hij op de flesch.Dán komt er een hand’laar in huiden, een Paphlagoniër,Een dief, een schreeuwer, met ’n stem als ’n waterval.Eerste Slaaf.
Moet dan de schapenverkooper weêr te gronde gaanDoor een leêrverkooper?Tweede Slaaf.
Door een leêrverkooper? Zeker.Eerste Slaaf.
Door een leêrverkooper? Zeker. Wat een ongeluk!140Zou er soms niet nòg een andre verkooper ergens zijn?Tweede Slaaf.
Er is er nog één, die kerel heeft een prachtig vak.Eerste Slaaf.
Wat voor een beroep?Tweede Slaaf.
Wat voor een beroep? Moet ik het zeggen?Eerste Slaaf.
Wat voor een beroep? Moet ik het zeggen? Ja, bij Zeus!Tweede Slaaf.
Een worstverkooper zal het zijn, die hèm verdrijft.Eerste Slaaf.
Een worstverkooper? Bij Poseidon, wat een vak.145Waar zullen wij dat mannetje eens zoeken gaan?Tweede Slaaf.
Wij gaan hem zoeken!(Er verschijnt een worstverkooper of beulingventer, met een plank, en worsten dragende).
Eerste Slaaf.
Wij gaan hem zoeken! Kijk, daar komt hij waarlijk aan,Hoe godstoevallig! naar de markt!Tweede Slaaf.
Hoe godstoevallig! naar de markt! O beste vrind,O worstverkooper, heerlijke kerel, kom bij ons,Kom op ’t tooneel, en red geheel de stad en ons!Vierde tooneel
Dezelfden. De worstverkooper.
Worstverkooper.
150Wat is er? Waarom roep je?Tweede Slaaf.
Wat is er? Waarom roep je? Kom toch hier, en hoorHoe’n welgelukzalig en voorspoedig man je bent.Eerste Slaaf.
Zeg, neem jij hem maar dadelijk z’n worstplank af.Vertel hem dàn, wat het orakel hem voorspelt,En ik ga op post staan bij den Paphlagoniër.(Nikias af)
Vijfde tooneel
Demosthenes. De worstverkooper.
Tweede Slaaf.
155Kom, leg jij eerst maar je bagaadje op den grond,En groet daarna eerbiedig d’aarde en de goôn.Worstverkooper
(legt z’n boel neer).
Ziedaar. Wat is er?Tweede Slaaf.
Ziedaar. Wat is er? O gelukkige, rijke man!In ’t heden niets, maar morgen overmachtig groot!„O hertog van het zalige Atheensche volk!”Worstverkooper.
160Laat jij me liever darmen schoonmaken, beste vrind,En beuling verkoopen. Waarom hou je me voor den gek?Tweede Slaaf.
Wat voor een beuling, gekke kerel? Kijk ’t publiek!„Ziet gij geschaard der volken rijen?”Worstverkooper.
„Ziet gij geschaard der volken rijen?” Ja, dat zie ’k.Eerste Slaaf.
„Van al die scharen zult gij zelf de hertog zijn,”165En van de markt, en van de havens, en de Pnyx,Den raad zal je trappen, klein zal je houden de generaals,En binden en boeien, en vrouwen pakken op ’t stadhuis.Worstverkooper.
Ik?Tweede Slaaf.
Ik? Jij, welzeker! je ziet nog niet eens je heele macht.Stap op het tooneel, ga op je eigen worstplank staan.170Zie d’eilanden die in een kring gelegen zijn.Worstverkooper
(doet dit).
Die zie ik.Tweede Slaaf.
Die zie ik. De handelsplaatsen en de schepen ook?Worstverkooper.
Ik zie ze.Tweede Slaaf.
Ik zie ze. Ben je dan niet een overgelukkig man?Kijk nu eens met je rechteroog naar Karië,En met je linker moet je tot Karthago zien.Worstverkooper.
175Ik verrek m’n oogen, noem je dat soms m’n geluk?Tweede Slaaf.
Dat niet, maar alles wordt op ùwen wenk verkocht.Gij wordt in waarheid, zóó als ’t oud orakel zegt,Een man van aanzien.Worstverkooper.
Een man van aanzien. Zeg mij eerst, hoe zal ik ooitVan aanzien worden, als ik niets dan worst verkoop?Tweede Slaaf.
180Juist dàt is de reden dat j’ een man van aanzien wordt,Je komt van de markt, je fopt de menschen, bent brutaal.Worstverkooper.
Maar ’k vind niet dat ik zelf zoo’n aanzien waardig ben.Tweede Slaaf.
Wat zeg je? vindt je zelf niet dat j’ een rang verdient?Het komt me voor dat jij jezelven heel goed kent.185Ben je soms van nette ouders?Worstverkooper.
Ben je soms van nette ouders? Bij de goden, neen!Dat zou ’k je kunnen leeren…Tweede Slaaf.
Dat zou ’k je kunnen leeren… Zalig is dan uw lot,Dan zijt g’ uitnemend voor het staatsbestuur geschikt.Worstverkooper.
Maar beste man, ’k bezocht niet eens de lagere school,De letters ken ik, maar ik schrijf ze als een smid.Tweede Slaaf.
190Het eenige nadeel is dat je nog een beetje schrijft!Om ’t volk te leiden heeft men nù geen lagere schoolMeer noodig, en ook geen menschen meer van goed fatsoen,Wèl dommen en schaamteloozen! Weiger niet het lot,Dat in ’t orakel door de goôn is voorbeschikt.Worstverkooper.
195Hoe zijn de woorden van ’t orakel?Tweede Slaaf.
Hoe zijn de woorden van ’t orakel? Bij de goden! mooi,Heel dubbelzinnig en heel wijsgeerig is voorspeld:„Doch als de aadlaar van leêr, kromsnavelig, met zijn gebekte„Den bloeddorstigen draak, den heer Domkop, vreeslijk gepakt heeft,„Dan gaat meteen ook uw stank, Paphlagonische looier, verloren,200„Aan de verkoopers van worst schenkt macht en aanzien de godheid,„Wen ze niet liever besluiten om steeds dóór worst te verkoopen.”Worstverkooper.
Slaat dàt nu op mij? leg dat ereis uit, m’n beste vrind.Tweede Slaaf.
„Adelaar van leêr” is de Paphlagoniër dien je kent.Worstverkooper.
En wat is „kromsnavelig?”Tweede Slaaf.
En wat is „kromsnavelig?” Dat heeft ongeveer den zin,205Dat hij met zijn handen, als een snavel, alles gapt.Worstverkooper.
En wat is de „draak?”Tweede Slaaf.
En wat is de „draak?” O, dat is duidelijk als de zon.Een draak is lang, en ook een worst is altijd lang,En bloed verslindt een worst zoowel als iedre draak.Hij meent dus dat de draak den leêren adelaar210Zal overwinnen, „wen hij niet geeft om zijn geklets.”Worstverkooper.
Dat wen, daar kan ik aan wennen! maar ik sta verbaasd,Hoe iemand als ik het heele volk regeeren kan!Tweede Slaaf.
Een makkelijk werkje! Ga maar door met je beroep!Haal alle zaken, of het een worst is, door mekaar,215Ja alles, en geef altijd maar aan ’t volk zijn vet,Dan houdt je het zoet met woordjes uit de keukentaal.Volksleiderstalenten heb je overigens genoeg:Een stem als een oordeel, lage komaf, aan de markt gewend,Dat ’s alles wat er voor een staatsman noodig is!220Het Delfisch orakel, en de andre, stemmen saam.Zet gauw een krans op, en offer aan God Domkop nu!Overwin dien andren kerel.Worstverkooper.
Overwin dien andren kerel. Maar wie staat mij bijIn dit gevecht? de goede standen zijn bang voor hem,En ’t arme volk, dat rilt en beeft al voor z’n stem.Tweede Slaaf.
225Er zijn nog duizend ridders, heele flinke lui,Die haten hem, en helpen ù door dik en dun,Dan verder alle burgers die ontwikkeld zijn,En van het publiek hier ieder die fatsoenlijk is,En ik met hen, en de godheid zelf zal mèt u zijn.230Wees maar niet bang, z’n tronie is niet nagevolgd!Geen van de kappers heeft, uit pure vrees voor hem,Z’n masker durven maken. Toch zal iedereenHem gauw herkennen. Het publiek is slim genoeg.(De Paphlagoniër komt naar buiten).
Worstverkooper.
O wee, o wee, daar komt de Paphlagoniër.Zesde tooneel
Dezelfden. De Paphlagoniër.
Paphlagoniër.
235Je zult er geen pleizier van hebben, bij de goôn.Dat jullie tegen ’t volksbestuur zoo samenzweert!Wat moet hier toch die beker uit Chalkidike?Jelui wilt zeker den afval der Chalkidiërs?Naar den donder, naar den bliksem, ontrouw slaventuig.Tweede Slaaf.
(tot den worsthandelaar)
240Wat vlucht je? waarom blijf je niet? o edeleKoopman in worsten laat den staat niet in den steek!(tot het koor:)
Komt te hulp, o eedle ridders. Simon en Panaetios!Nu is ’t tijd, rukt allen aanstonds naar den rechtervleugel op!(tot den worstverkooper)
Zie, men nadert. Op, verdedig u en keer terstond weerom!245Uit dien stofwolk kunt gij leeren dat men oprukt allen saam!Kom te hulp dan, en verdrijf hem, jaagt hem samen op de vlucht!(De worsthandelaar keert terug, en valt met Demosthenes samen den Paphlagoniër aan, terwijl het koor de dansplaats binnentrekt).
(Het koor van 24 ridders trekt, in twee deelen gesplitst, de dansplaats binnen).
Zevende tooneel
De vorigen. Het koor.
Koor
(eerste halfkoor).
Sla den schelm, den grooten deugniet, ridderstandbezwadderaar,Tollenaar, slokop en vraatziek, alverslinder als een kolk,Ja, een schelm, een schelm der schelmen; dikwijls dient dat woord gezegd,250Sla hem, geef hem op zijn baadje, en gooi alles op den kant,Haat hem, zooals wij hem haten, val hem aan en schreeuw maar toe,Laat hem niet den dans ontsnappen, want geen uitweg is hem vreemd,En hij zal zijn biezen pakken als de slimme Eukrates.De Paphlagoniër.
255O, mijn beste heeren rechters, kwartjesvinders zooals ik,Die ik help aan uw bestaantje, ’t zij ik recht of onrecht schreeuw,Komt te hulp, ik word geslagen door een samenzweerderstroep!Koor
(tweede halfkoor).
Dat verdien je, staatsgeldvreter, vóór het lot nog heeft beslist!Jij, die alle ambtenaren uitknipt als een stuk citroen,260En bevoelt als waren ’t vruchten, rijp of onrijp naar den tast,En als je iemand hebt gevonden, die bij de bondgenooten hoort,Haal j’ ’m uit den Chersonesos, en je pakt terstond hem aan,Tot j’ ’m onder hebt gekregen en geheel vernietigd hebt!Jij! je aast op alle burgers, die nog dommer zijn dan jij,265Mits ze rijk zijn, niet fatsoenlijk, komen ze in je kraam te pas!Paphlagoniër.
Ga jelui mij óók vervolgen? Juist voor jullie krijg ik slaag!Want ik wou juist voor gaan stellen, dat het méér dan billijk isOm een standbeeld op te richten voor den dapp’ren ridderstand.Koor.