
Полная версия
Paedagogische Overwegingen
Moeder weigert en voegt gedecideerd er aan toe „dat stelletje mag uitsluitend gebruikt worden wanneer Jan het voor zijn patiënten noodig heeft.”
Onmiddellijk daarna wordt Moeder voor een gewichtig gesprek aan de telephoon geroepen. De lust van Kees is onweerstaanbaar. Hij zou den hemel willen bestormen om het gebakken ei te bekomen. Hij waagt het, na bij het keukenmeisje de noodige ingrediënten te hebben veroverd, het ei zelf te gaan bakken op het verboden toestelletje.
Opgewonden door het sterk begeeren doet hij op zijn onhandigst.
Voor dat het ei in het pannetje is, vat een gordijntje in de nabijheid vlam; hij had den nog half brandenden lucifer er tegen geworpen. In zijn agitatie gooit Kees een spiritusstelletje om en in een oogenblik staat de omgeving in lichte laaie.
Een vervaarlijk geschreeuw: „brand! brand! Moeder help!”, doet Mevrouw X. doodelijk verschrikt naar beneden snellen.
Het gelukt haar het vuurtje spoedig te blusschen.
Daarna stuurt ze Kees naar zijn kamer.
Geheel ontdaan, ontmoedigd, met neêrgebogen hoofd sluipt hij weg.
Bijna elke moeder zou in haar drift en ontsteltenis haar kind oogenblikkelijk het ei afgenomen hebben.
(Vele moeders, wien ik dit vertelde, lieten zich ook spontaan in dien geest uit.)
Deze moeder strafte op de rechte manier.
Ze overwoog, volgens haar gewoonte, de straf eerst, toen ze geheel kalm was.
Kees had in hartstocht gehandeld, een verzachtende omstandigheid voor het begane misdrijf.
Zijn aangeboren hartstochtelijke natuur te hervormen is een werk van jaren: Ze was reeds veel gevorderd met hem en schreef dien terugval toe, aan den moeilijken leeftijd, waarop Kees was gekomen en aan de buitengewone tijdsomstandigheden. Door te strenge straf zou ze den jongen verbitteren en veel invloed verliezen. (Zou het toeval geholpen hebben en de jongen had in zijn angst het ei laten vallen, dan zou de jongen het gemis, op de juiste wijze gevoeld hebben.) Hem het ei weg te nemen, waarnaar hij zoo zinnelijk verlangd had en dat hij met veel inspanning had verdiend, was een veel te hard, ja een wreed ingrijpen.
Het overigens normaal gehoorzame kind, mocht ook niet in verhouding gestraft worden tot de ongehoorzaamheid, die hij had begaan. De hartstocht had de waardebepaling voor een deel in het bewustzijn weggedrongen. Hij heeft niet kunnen beseffen, hoe ondeugend hij gehandeld had.
Mevrouw X. strafte hem toch streng.
Hij mocht gedurende vier weken niet naar de club gaan, hij moest een poos een half uur vroeger naar bed dan hij gewend was, kortom ze strafte hem op een wijze, waaruit ze hem liet voelen, dat hij voor vele dingen, die Moeder hem toegestaan had nog te klein was. Voordat Moeder hem weer in eere herstelde moest hij toonen, zich als een flinke jongen van zijn leeftijd te kunnen gedragen en geen onhandigheden meer te begaan, die gevaar voor hem zelf of anderen konden opleveren.
En dat Moeder juist gestraft had, bewees Kees' reactie, toen ze hem 's avonds experimenteerde.
Moeder hield Kees, als gewoonlijk, gezelschap toen hij het nu smakelijk gebakken ei bij de avondboterham genoot.
„Eigenlijk had je het ei niet moeten hebben”, zei moeder, terwijl hij juist een lekker hapje nam.
Met een gezicht, vuurrood van opwinding, stootte hij hijgend uit, „als u mij het ei hadt weggenomen, dan was ik weggeloopen en zou ik me verdronken hebben.”
„Weggeloopen?.. van mij?” vroeg Moeder met die liefde in haar blik en die teerheid in de stem, waarmede de liefhebbende moeder het onweerlegbaar bewijs gaf, dat zij haar jongen, noch Kees haar kon missen.
Als reflex slaat Kees de armen om moeders hals, kust haar innig en breekt in snikken uit.
Zijn straf draagt hij met gelatenheid.
Wat Moeder zoo bij intuïtie gevoeld heeft, kunnen Ouders en opvoeders(sters) tot op zekere hoogte aanleeren: slechts te straffen na kalme overweging en de straf zoo te bepalen, dat ze aan het doel, het zwak van het kind te verbeteren, beantwoordt, dus in juiste verhouding tot het begane feit en in verband met den aard van het kind.
VIII EEN TOEKOMSTBEELD *
De ouders van den pittigen Jacques – ze woonden in de ghettobuurt – waren door onverwachte omstandigheden in goeden doen gekomen.
Jacques leerde goed: Meester prees hem altijd. Ze wilden nu voor alles van hun eenig kind wat maken.
In overleg met den onderwijzer zou de jongen examen doen voor het gymnasium.
„Er waren wel bezwaren, maar Jacques zou ze overwinnen”, oordeelde Mijnheer V.
Jacques slaagde, kreeg zelfs bijzonderen lof bij de toespraak van den curator.
Dat sterkte hem, den spot van zijn medescholieren te verdragen. – Door zijn opvoeding en erfelijkheid week Jacques in zijn, doen, en denken wel eenigszins van hen af. —
Zoo kwam hij bijv. des Zaterdags op school, maar hij mocht geen schriftelijk werk meedoen. Bovendien verlangde Vader, der traditie getrouw, dat de arme jongen dan in het veelkleurig, haast bonte Sabbatpak zou verschijnen.
Jacques protesteerde even, maar als goed geaard kind, gaf hij, gedachtig aan het gebod: „men moet zijn ouders eeren”, toch dadelijk toe. Met loome schreden ging hij naar school.
Bij zijn komst in de klasse werd het kind met hoongelach en lorre, kopjekrauwen, klontjesdief begroet en de leeraar … lachte.
De arme Jacques leed.
Geheel ontdaan kwam hij thuis en snikte het uit.
Van den leeraar had hij het niet kunnen dragen.
De leeraar werd daarover onderhouden en bood zijn verontschuldiging aan door te zeggen: „Nu ja, de jongen had er zóó potsierlijk uitgezien.”
„Men is toch maar Mensch.”
Reeds toen, het is een tijd geleden, overwoog ik, – steeds met meer hoop voor de toekomst – dat eens de leeraar (Paedagoog) bij dergelijke voorvallen zoo zou handelen, dat hij gerust zou kunnen verklaren:
„Men is toch gelukkig Mensch.”
IX DE SINAASAPPELMETHODE VAN JAN LIGTHART *
Motto: Wanneer wij de menschen slechts nemen zooals ze zijn, dan maken wij ze slechter, doch wanneer wij ze behandelen als waren zij dat wat zij moesten zijn, zoo brengen wij hen daarheen, waarheen zij gebracht moeten worden.
(Goethe. W. Meisters Lehrjare.)Zeker! Ik stem met den wensch van Jan Ligthart in, „dat op een algemeene vergadering van Paedagogen de motie worde voorgesteld en bij acclamatie aangenomen, dat de sinaasappelmethode2 van Jan Ligthart de voortreffelijkste is,” mits… ze uitsluitend worde toegepast door „'n Jan Ligthart”.
We kunnen ons echter in 't bezit van slechts weinige „Jan Ligtharts” verheugen.
De methode toch is, evenals vele opvoedkundige methoden, gevaarlijk in verkeerde handen.
(Feit is, dat in den loop der tijden de sinaasappelmethode door vele opvoeders(sters) onbewust gebruikt wordt, vooral door Moeders).
Ik heb de toepassing dezer methode bijna altijd tot even groot nadeel voor den opvoeder(ster) als voor het kind zien leiden. Tot bespotting van den eerste, tot met geweld moeten ingrijpen bij het laatste. En telkens weêr overdacht ik met weemoed „ware dit kind maar dadelijk minder ideaal behandeld.”
Persoonlijk heb ik de sinaasappelmethode het meest aangewend in den vorm van een heel mooie vergulde bittere pil.
Ik laat hier een van de gevallen volgen.
Het gebeurde in een Pension te Zandvoort, waar ik in de vacantiemaanden verblijf hield.
Niet minder dan twintig kinderen en hun respectieve Ouders of Moeders hadden mede hunne tenten bij Mevrouw M. opgeslagen. – Onze hospita was vermaard door haar groote welwillendheid en door de liefde, waarmede ze haar gasten verzorgde.
Ook een heel zwakke oude juffrouw woonde sinds vele jaren in ditzelfde pension.
Het was noodweêr den eersten dag van ons samenzijn. Een hevig onweêr deed allen in de conversatiezaal bijeenkruipen. Vele kinderen waren onrustig.
De vierenzestigjarige Juffr. Bruin, hyperouderwetsch zoowel in hare manieren als in hare kleeding – een Dickensplaatje – werd voor de kinderen de gewenschte afleiding.
Ze bekeken de stakkerd van 't hoofd tot de voeten en na haar voldoende te hebben opgenomen, verwekte de negenjarige Frans, de belhamel van het troepje, door een luide opsomming van haren lijfelijken inventaris uitbundige hilariteit.
„Het succes rechtvaardigt de daad.”
Zoo ook voelde het Frans.
(Een haast vergoelijkende vermaning, hé Frans! van zijn Moeder, liet hij onopgemerkt voorbijgaan).
Het kind werd steeds baldadiger.
Hij amuseerde nu het gezelschap door op een stoel te gaan staan en de verschillende „Beilagen” van 't toilet van Juffr. B., haar reticule, brillehuisje, pepermuntdoosje, waaier enz. enz. als projectielen uit zijn vermeende vliegmachine de zaal in te werpen.
Juffr. Bruin, hoewel zeer angstig bij dit weer in haar eentje, wilde naar haar kamer vluchten.
Ik vroeg haar, liever bij mij te komen zitten: ik zou haar beschermen.
Het ongelukkige oudje, vertelde me, dat het al den tweeden zomer was, dat die kleine bengel de kinderen zoo tegen haar ophitste.
„Waarom ze dan niet in een ander pension ging?”
„Ze had het hier zóó goed, ze wilde zoo gaarne blijven. De dokter had haar een voortdurend rustig verblijf aan zee voorgeschreven.”
Eindelijk vertrouwde ze me onder droevig snikken toe, dat ze in de vacantiemaanden, in elk pension van de kinderen hetzelfde te duchten zou hebben.
Nuchter verklaarde ze – wie kent ooit zichzelve – niet te begrijpen waaraan ze die kwelling te wijten had. Ze had nooit in haar leven één kind onvriendelijk bejegend.
Ze verzette zich heelemaal niet.
Waarom zou ze opkomen tegen iets, wat toch niet te veranderen was?
Ik stelde den kinderen, ook Frans voor, wat met me te gaan spelen.
Frans bleek een pittige, kranige jongen te zijn, een half-bloed, een hartstochtelijke, onbeheerschte natuur.
De jongen was zoo behendig en slim, dat hij bijna elken prijs won, dien ik op de verschillende spelletjes had gezet. Toch keek Frans bedrukt. Tijdens het spel stelde ik alle liefde en gunsten beschikbaar voor de andere kinderen. Ik merkte, dat hij, wanneer ik zijn kant uitkwam, beefde van verlangen en hoop. Ik negeerde hem geheel. Den volgenden dag nam ik allen mede naar het strand. Toen Frans me bij den arm pakte, drong ik hem zachtjes weg en nam een anderen jongen in de plaats.
Zijn gelaat betrok, pijnlijk.
Hij, Frans, weggeduwd, vernederd, zijn affectie versmaad, hem toewijding geweigerd? Dat was voor den kleinen koning niet te dragen.
Hij tobde er over, waarom het juist hem niet gelukte, de aandacht te trekken.
De verdachte vraag bleef dan ook niet uit.
„Juffr. A., waar … waaròm bent u nooit lief voor mij?”
„Omdat je niet lief bent voor anderen!”
„Wat doe ik dan?” vroeg hij met lippen trillende van hartstocht.
„Nu je weet immers wel, dat je het die beste juffr. Bruin op schandelijke wijze lastig maakt, dat je haar kwelt. Voor zulk een jongen kan ik geen liefde voelen”, zei ik op minachtenden toon.
Schreiend wierp hij zich om mijn hals en riep vol gloed uit: „Ik zal Juffr. Bruin nooit meer plagen en haar verder aardig behandelen.”
– Ik merkte, dat mijn waardeering op dit oogenblik zijn hoogste goed uitmaakte, zooals gewoonlijk datgene, wat onbereikbaar is. Frans voelde nu wel, dat hij mijn vriendschap niet waard was. —
Ik maakte me weer zachtjes van hem los, zeggende „Neen, dit alleen is niet voldoende om in mijn gunst te komen. Je hebt nog meer misdreven. Je hebt de andere kinderen tegen J. B. opgehitst. Eerst wanneer je ook hen er toe gebracht hebt, zich goed te gedragen tegenover Juffr. Bruin, kan ik van je houden.”
En òf Frans ijverde.
Hij bracht voor Juffrouw Bruin reeds denzelfden middag beeldige bloemen mede, gekocht van zijn eigen spaarpenningen, schikte ze in een vaas en bracht ze haar zelf.
Een hulde, welke de arme juffr. Bruin, die nooit eenige kinderliefde had ondervonden, overgelukkig maakte.
Nu begon voor de gasten een recht genoegelijk samenzijn. We vormden ééne groote familie.
„Elk normaal kind is tot op zekere hoogte tot het goede te leiden”, besloot onze hospita.
Haar kleine gasten zouden het Juffr. Bruin niet meer lastig maken. Ze zou hen op mijne wijze behandelen.
„Ik heb wel altijd diep medelijden met Juffr. Bruin gehad, ik wist alleen maar niet den jongen juist aan te pakken”, verontschuldigde ze zich. Ze had het ten slotte als een onverbeterlijken trek van de jeugd aanvaard.
Deze jongen zou, wanneer ik hem met de oorspronkelijke sinaasappelmethode tot het goede had willen brengen, van kwaad tot erger zijn vervallen. Het was reeds door de zachtheid van de pensionhoudster, die hem met suikertjes en lieve woordjes had willen lokken, dien kant uit gegaan.
Frans en ik sloten een hechte vriendschap. Dat mijn bittere pil den jongen goed bekomen is, bewijzen nog de hartelijke brieven, die ik van tijd tot tijd van hem ontvang.
Naschrift. En toch was het de sinaasappelmethode. Want deze bedoelt, het kind niet te beoordeelen en te behandelen naar de ongunstige kanten, die hij naar buiten keert, maar naar het betere innerlijke gehalte, dat men in hem onderstelt. Zij is een toepassing van het wijze paedagogische woord van Goethe, dat wij als motto boven dit nummer plaatsen.
X HOE DEZE PAEDAGOOG ER OVER DACHT *
Kitty …!
We spraken haar naam zachter, teederder uit dan van elk ander klasgenootje. Als van een heilige.
Kitty met haar groote, zachte, staalblauwe oogen, haar tenger, smal gezichtje, de dunne als gepenseelde lippen, die de goed onderhouden tanden zoo op het voordeeligst deden uitkomen.
Kitty, onze Joconde, met hare slanke, mooi gevormde handen, en door ieder bewonderde lange kastanjebruine haren.
Kitty was van zooveel edeler ras dan wij. Zoo gracieus van houding en in manieren.
Hoe bekoorlijk trof ons haar teer gestel, haar zachte, vleiende stem.
„Dank je vriendelijk, Eetje” – smeekte ze haast om vergiffenis voor hare weigering – een pepermuntje was veel te scherp voor haar keel. Een ander maal: „O, neen Bets, ik kan heusch geen koekjes verdragen, mijn maag is er dadelijk door van streek, dank je hartelijk schat!”
Kitty was en had alles bijzonder.
Ze was een Amerikaansche van geboorte. De ouders hadden met het kind in vele landen gezworven, vandaar, dat Kitty nog op twaalfjarigen leeftijd, bij ons negenjarigen in de klas was geplaatst. De familie had zich een half jaar geleden, juist met het oog op het leeren van hun éénig kind, blijvend te Amsterdam gevestigd.
Kitty was lang niet dom.
Er was iets, dat wij kinderen wel vreemd vonden:
Ze was volstrekt niet de uitverkorene van onze klasse-onderwijzeres, onze betooverende Kitty.
Kinderen gissen niet, stellen vast zonder bewijsgronden.
De juffrouw is jaloersch op Kitty's bekoorlijke verschijning, was ons aller opinie.
Op een middag, we waren in het koffiehalfuurtje juist zoo gezellig in gesprek met den hoofdonderwijzer – die nu eens hier, dan daar een kijkje ging nemen – kwam Lena, een van onze vriendinnetjes heel opgewonden, schreiende binnenstormen.
Ze vertelde, dat ze, zich even was gaan overtuigen of haar beursje met geld nog in haar mantelzak zat – de kleeren hingen aan kapstokken in de gang – en dat ze haar beursje ledig gevonden had. „De gulden was er vast uit gestolen”, snikte ze hartstochtelijk.
Het kind was wanhopig.
Arme Lena, het dienstmeisje zou haar 's middags van school komen halen en samen zouden ze een flesch eau-de-cologne koopen voor Lena's Moeder, die den volgenden dag haar verjaardag zou vieren.
Het kind had maanden lang gespaard, om hare moeder bij die gelegenheid te kunnen verrassen.
Ons hoofd vroeg dadelijk, of er nog andere kinderen waren, die geld in den mantelzak hadden. De een had drie centen, een ander een kwartje, een derde 'n cent enz. enz.; de meesten echter hadden evenals Kitty, niets.
De hoofdonderwijzer kwam spoedig dood kalm terug: „Hier Lena, daar is het verloren schaap weêr,” zei hij tot het overgelukkige kind, terwijl hij haar den gulden overhandigde.
„Je moet verder maar eerst goed zoeken en je niet dadelijk zoo opwinden,” vermaande hij. „Je zou anders den gulden dadelijk gevonden hebben. Hij lag haast voor het grijpen. Vermoedelijk heeft de werkvrouw, toen ze vanmorgen de kapstokken schoonmaakte, en ze den mantel verhing, het beursje uit den mantelzak laten vallen. Ze zal niet bemerkt hebben, dat het was opengegaan en dat de gulden er uit gerold is.”
Argeloos namen we dit allen voor goede munt aan.
Tien jaar later, – ik zat juist met Vader in de huiskamer, beiden verdiept in de courant, – las ik verbaasd, de volgende advertentie luid voor:
„Gelieve mijn huisvrouw Kitty … geen geld of goederen af te geven, daar deze niet door mij zullen worden gehonoreerd.” N.N.
Ik kon het haast niet gelooven, onze heilige, edele, poëtische Kitty!
Vader – haar dokter – vertelde me toen eerst, dat de hoofdonderwijzer dien bewusten middag den gulden bij Kitty in den mantelzak had gevonden.
De ouders hebben daarna mèt den onderwijzer veel moeite gedaan om het kind tot beter gedrag op te voeden. Voorloopig was hun dat wel gelukt. Maar later was de oude praalzucht, die Kitty reeds vroeg tot oneerlijkheid had gedreven, weer boven gekomen. Ze leidde een slecht leven.
Kitty is na het gebeurde nog twee jaar met ons samen op school gegaan. Niemand van haar klasgenooten had iets van haar vergrijp gemerkt. Ze was dezelfde beminde, onfeilbare Kitty voor ons gebleven. De onderwijzer had dien middag, toen hij met den gulden terugkwam, niet naar Kitty gekeken, door niets onze aandacht op Kitty gevestigd. Indien het meisje zich later verbeterd zou hebben, dan zou haar vroeger leelijk gedrag, door onze onbekendheid daarmede, voor goed uitgewischt zijn.
Was dat niet zeer juist gehandeld van onzen goeden „Paedagoog”?
XI ONS HUMEUR *
Mevrouw X. was 's middags even bij ons ingeloopen om te informeeren naar de verschillende zieken. Juist kwamen de kinderen van school, ze liepen op de teenen, fluisterend, de woonkamer binnen, begroetten me op hunne eigen hartelijke wijze en vroegen dadelijk, of ik me nu wat prettiger voelde dan vanmorgen. „U ziet toch nog heel bleek”, oordeelde de oudste kleuter meêwarig.
Daarna beloofden ze ongevraagd, zich frisch op te knappen en gingen meteen naar boven. Hun voorbeeldig gedrag had Mevr. X. ten zeerste getroffen.
Ze beklaagde zich er over, dat haar kinderen, wanneer ze ongesteld en tegen de vele moeilijkheden minder opgewassen is, lastiger zijn dan ooit.
„Toch heb ik ook een moeilijken morgen met hen doorgebracht. Denkt u één oogenblik in, met vrij erge hoofdpijn om half zeven 's morgens te staan voor een doktersgezin, bestaande uit een zieke moeder met haar jong geboren kindje, vier schoolgaande kleuters van zes tot tien, een bijzonder hulpbehoevend meisje van vier jaar, een kinderjuffrouw aan influenza lijdende te bed en het pas ontvangen bericht, dat de werkvrouw en het dagmeisje, beiden door ongesteldheid verhinderd zijn te komen helpen.”
Конец ознакомительного фрагмента.
Текст предоставлен ООО «ЛитРес».
Прочитайте эту книгу целиком, купив полную легальную версию на ЛитРес.
Безопасно оплатить книгу можно банковской картой Visa, MasterCard, Maestro, со счета мобильного телефона, с платежного терминала, в салоне МТС или Связной, через PayPal, WebMoney, Яндекс.Деньги, QIWI Кошелек, бонусными картами или другим удобным Вам способом.
1
menschelijk = humaan.
2
De sinaasappelmethode van J. L. beoogt alleen door liefde en zachtheid het goede in het kind op te wekken.